Verwoesting van de
Abdijgebouwen te
Middelburg, 17 mei
1940.
telefoonjuffrouw te halen, die wild werd als zij geüniformeerde mannen zag (niet wild vanwege het
sexappeal, maar wild van angst). Ik reed met een collega mee naar Middelburg om iets bij het Rode
Kruis te bespreken; de collega zette me af op een buitensingel en zou daar een uur later weer zijn
om me op te pikken. Tijdens dit bezoek aan Middelburg begon het bombardement, dat tot de
overgave aanleiding zou geven. Persoonlijk waren wij beiden volkomen fatalistisch kalm in zulke
omstandigheden en wij weigerden om systematisch de geheele dag naar abri's te rennen, want niets
breekt de spirit en de koelbloedigheid als telkens opnieuw een vluchtmanoeuvre te maken.
Buitendien kun je je ook zonder dat wel tegen scherven beschutten terwijl je in de meeste
schuilkelders in geval van een voltrejfen toch fichu bent.
Ik was dan ook op tijd op het rendez-vous punt op de singel en wachtte daar 3 kwartier op mijn
collega, die mij echter (buiten zijn schuld) in den steek liet. Er zat niet anders op dan de terugweg
naar Domburg te voet te aanvaarden, op hoop van zegen, n.l. van een lift in een of andere auto. Na
tien minuten lukte zulks en werd ik
meegenomen door 3 jeugdige
Middelburgsche juristen, die na hun
werk in het Gerechtshof te hebben
afgedaan, terugkeerden naar Domburg
waar zij met echtgenooten en kinderen
twee villa's bewoonden. Het bleek, dat
ik in Leiden nog met den vader van een
hunner had gestudeerd en wij werden
gedurende de rit dikke vrienden wat
later een belangrijk staartje had. Na de
lunch in Domburg kreeg ik opdracht met
een ambulance-auto naar het gehucht
Kleverskerke te gaan vanwaar men om
hulp had getelefoneerd daar een tiental
zware patiënten waren en men geheel
verstoken was van behoorlijk voedsel en
van geneeskundige hulp. Het oude kerkje van Kleverskerke.
25