meeste van diens bezittingen. Zijn oudere broer Lodewijk, die al in 1346 hun vader was opgevolgd als graaf van Blois, had al eerder afstand gedaan van zijn aanspraken op de aan Jan toegewezen nalatenschap en heeft waarschijnlijk slechts kort als Jans voogd gefungeerd.33 Jan vestigde zich in Nederland en verbleef meestal in Gouda of Schoonhoven. Hij voerde daar een grote staat die uitgroeide tot een prachtlievend hof dat dat van de Hollandse graaf haast evenaarde.34 Hollestelle heeft ook voorbeelden beschreven van Jans regelmatige bezoeken aan Tholen, waar dan in gezelschap van de edelen uit zijn gevolg grote maaltijden moesten worden aangericht.35 Jan van Blois trad, net als zijn grootvader, enkele malen op als plaatsvervanger van de graaf in Holland en Zeeland, maar in de tijd van de ruwaard en latere graaf van Holland, hertog Albrecht van Beieren, kwam aan die gewoonte een einde. Mogelijk was Jan in die functie toch wat minder solide (en zuinig) dan Jan van Beaumont was geweest. Ook Jan van Blois was de Franse ridderidealen toegedaan en als lid van de Duitse Orde is hij enkele malen op kruistocht uitgetrokken naar Pruisen om daar, na het doodslaan van een aantal Littouwse heidenen, een paar jonge schildknapen (waaronder zijn jongere broer Guy) tijdens luisterrijke feesten tot ridder te kunnen laten slaan.36 In 1372 had hij bij zijn concubine, Sofia van Dalem, al twee zonen toen hij zich plotseling in een avontuur stortte dat hem slecht zou bekomen. Hij trouwde in dat jaar met Mathilde van Gelre, een al wat oudere weduwe die aanspraak maakte op het hertogdom Gelre toen dat na het overlijden van haar twee halfbroers, Reinoud en Eduard, geen rechtstreekse opvolger meer had. Met dat huwelijk stortte Jan zich echter in een geldverslindende successie-oorlog met de man van Mathildes jongere zuster Maria, graaf Willem van Gulik. In die confrontatie bleek al gauw dat Jan zich maar korte tijd hertog van Gelre zou kunnen noemen omdat zijn tegenstander betere papieren had, vooral omdat Maria van Gelre een volwassen zoon had die als candidaat-opvolger de steun verwierf van hertog Albrecht. In 1377 kwam een regeling tot stand waarbij de Van Guliks definitief in het bezit kwamen van de Gelderse hertogskroon. Alleen dank zij het feit dat hij inmiddels ook zijn oudere broer Lodewijk was opgevolgd als graaf van Blois, slaagde Jan erin de door de oorlog veroorzaakte zware financiële aderlating te boven te komen.37 Korte tijd later, in 1381, overleed hij in Gouda op ongeveer veertigjarige leeftijd. Hij heeft, op eigen naam en dus blijkbaar gemachtigd door de graaf van Holland en Zeeland, aan Tholen in een viertal oorkonden voorschriften, 'handvesten en keuren' gegeven, waarvan de eerste en belangrijkste die van 7 december 1366 is.38 Ondanks dat daarin het woord 'stad' niet voorkomt, maar sprake is van 'onsen lande van der Tholen', is deze toch altijd beschouwd als de stadsrechtoorkonde van Tholen. Van de zestig artikelen die de oorkonde telt, bevatten er weliswaar meer dan 45 alleen maar geboden en verboden voor de inwoners, maar vooral uit artikel 54 wordt toch wel duidelijk dat er een belangrijke verzelfstandiging van het plaatselijk bestuur in wordt bevestigd, namelijk: 'Soe sal die Balyu bij Scepenen die Burgemeesters maken alle jaere; en die Balyu sal metten Scepenen en de Burgemeesters den excijs verhueren; ende dat van den excijse komt sal bliven in der poert orbaer; ende daer rekeninge of te doen met gelde of met pande, voor Balyu en Scepenen, of wie wij daertoe setten.' Pas in een latere oorkonde van 7 juni 1380, waarin alle 'poorters' het recht krijgen (mee)stoven te 'setten' wordt Tholen expliciet aangeduid als 'onse stede van Tholen' ,39 Volledigheidshalve vermeld ik hier ook nog de andere twee door Jan van Blois voor Tholen uitgevaardigde oorkonden, namelijk die uit 1373 waarin Tholen vergunning krijgt om de (naar zijn concubine genoemde) Dalempolder in te dijken en die uit 1378 of 1379 met regelgeving voor de lokale rechtsspraak en de instelling van een jaarlijke 'vrije jaermarct des maendagen voor Sint Jan', voor 8 dagen lang.40 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2001 | | pagina 22