het oude land van Breda, komen Brabantse aanspraken op westelijk van de Eendracht en de (Ooster)
Schelde gelegen goederen niet meer aan de orde17. De tol bleef echter Brabants; hertog Jan II
verleende nog in 1313 aan Zevenbergen gedeeltelijke vrijstelling van geleide- en bakengeld,
geheven 'op onsen stroem te Eendracht' en de Schelde.18 Waarschijnlijk stond toen echter het
tolhuis al niet meer in Tholen maar op de Brabantse oever.
Ook het feit dat de in latere eeuwen enkele malen herhaalde Thoolse heervaartsverplichting van een
kogge met dertig gewapende mannen al in de beleningsakte uit 1248 voorkomt is opmerkelijk. Het
betekent namelijk dat Tholen (Schakerloo lag niet meer aan het water!) toen al een redelijk groot
dorp geweest moet zijn.
Tussen 1235 en zijn dood rond 1290 verwierf Hendrik Buffel, naast de al genoemde bezittingen en
rechten, ook nog Dreischor op Duiveland19, een jaarlijkse rente van 5 mark ten laste van Zeeland
Bewestenschelde en een aantal tienden.20 Daarnaast is er zelfs een oorkonde van paus Innocentius
IV, waarin deze de abt van Middelburg verzoekt om aan verwanten van Hendrik Buffel kerkelijke
beneficiën in het bisdom Utrecht te bezorgen. Dat Hendrik in Zeeland inmiddels goed geparenteerd
was blijkt dan als we lezen dat onder die verwanten Nicolaas van Reimerswaal en Jan van
Stavenisse genoemd worden.21
In 1290, toen graaf Floris V van Holland in conflict kwam met de graaf van Vlaanderen omdat ook
hij weigerde om aan laatstgenoemde leenhulde te doen voor Zeeland Bewestenschelde, kozen de
meeste Zeeuwse edelen de zijde van de Vlaamse graaf Gwijde van Dampierre. In april van dat jaar
verleende of bevestigde Floris V aan Hendrik Buffel een aantal rechten die enerzijds bedoeld
geweest moeten zijn om zich van de trouw van zijn Thoolse leenman te verzekeren en anderzijds te
maken hadden met de overdracht van diens leengoederen aan zijn gelijknamige zoon, Hendrik
Buffel junior.
Het gaat daarbij om vier oorkonden, die voorzover bekend allemaal dateren uit april 1290, dus
tijdens de voor de Hollandse graaf zo desastreus verlopen Vlaamse aanval op Walcheren.22 Twee
daarvan moeten vooral het eerste doel gediend hebben, namelijk die waarin aan Hendrik Buffel
(vrijwel zeker dus de jonge) schadevergoeding wordt toegezegd voor eventueel in dienst van de
graaf geleden en nog te lijden schade en een andere waarin ten behoeve van het dorp Tholen ('Tolne
off Hardenstoc, ende ligt in Schakersloe') door de graaf vrijdom wordt verleend van tol en andere
lasten in zijn gehele gebied.23
De andere twee oorkonden hebben betrekking op de overdracht van de Vriezendijkse gorzen van
vader naar zoon Buffel en wekken de indruk dat de verhoudingen tussen beiden toen ernstig
verstoord waren.24
De Hollands-Vlaamse twisten kwamen tot een hoogtepunt toen Holland en Zeeland, na de moord
op Floris V in 1296 en het vroegtijdig overlijden van diens zoon Jan I in 1299, door rechtmatige
erfopvolging in handen kwamen van het Henegouwse huis Van Avesnes. De eerste graaf van de
drie nu samengevoegde graafschappen was namelijk een kleinzoon van gravin Margaretha van
Vlaanderen. Zij was gravin geweest van zowel Vlaanderen als Henegouwen en had het veruit
grootste van die twee graafschappen nagelaten aan haar zoon Gwijde van Dampierre, geboren uit
haar tweede huwelijk. Met die keuze had ze gezorgd voor het ontstaan van een onverzoenlijke
familievete tussen de Van Avesnes en de Dampierres25, die in 1299 al veel bloedvergieten tot
gevolg had gehad. De Vlaamsgezinde Zeeuwse adel, waartoe intussen blijkbaar ook Hendrik Buffel
de jonge behoorde, kwam al in 1300 in opstand tegen zijn nieuwe heer, graaf Jan II (Jan I in
Henegouwen), een actie die met steun van Vlaamse troepen al gauw escaleerde tot een regelrechte
oorlog toen ook laatstgenoemde, net als zijn Hollandse voorgangers, weigerde aan de graaf van
Vlaanderen leenhulde te doen voor Zeeland Bewestenschelde.26 Pas na enkele jaren van heen en
weer golvende strijd (waarin op een gegeven ogenblik vrijwel heel Holland onder de voet gelopen
17