vergeten. Vanaf 1825 is het doden van een zeehond, te bewijzen met het tonen van zijn snuit, beloond met ƒ3- Elke andere bedrijvigheid in Wissenkerke was van de landbouw afgeleid: de twee, later drie meestoven; de drie, later vier molens en de wekelijkse graanbeurs in café De Kroon. Die laatste heb ik nog in vol bedrijf gezien. Omstreeks 1970 stierf de beurs een langzame dood. Dan was er nog een jaarmarkt, oftewel kermis. Deze is door Ko en de gemeenteraad hardnekkig verdedigd tegen de jaarlijkse vertogen van predikant en kerkenraad. Ofschoon- zo staat het fraai in de notulen - 'daarvan geen heilzame werking verwachtende.' In 1853 komt het gemeentebestuur de kerkenraad tegemoet door per plakkaat de feestvierders te wijzen op de ongepastheid van geschreeuw op de jaarmarkt.' Pas in 1873 wordt de kermis door de tot meerderheid gegroeide tegenstanders in de Raad verboden. Kermisvierders moeten maar naar het goddeloze Cortgeen. Daar voeren de goddeloze liberalen en later de nog veel goddelozer socialisten de boventoon. Zo keek men er in Wissenkerke tegenaan. Armenzorg Het grote verschil tussen Bangladesh en Wissenkerke is dat het dorp een uitgekookte armenzorg had. De diaconie verzorgde de hervormde armen - dat waren ze bijna allemaal -, het burgerlijk armbestuur de rest. Dit verzorgde bovendien twee gebouwen: één voor hen die geen huisvesting meer hadden en één voor hen die niet meer voor zichzelf konden zorgen. Er waren ook een paar huisjes die ter beschikking van armen gesteld konden worden. Steun werd hoofdzakelijk verstrekt in natura, dus als brood, turf, kleding of beddengoed. Het regiem was extreem zuinig. De geldelijke uitkeringen hanteerden maxima, variërend van 60 cents tot 2,25 per week. Het bedrag werd gedifferentieerd naar het al dan niet gehuwd zijn, kindertal, arbeidsgeschiktheid, ziekte van man en/of vrouw en/of kind(eren), leeftijd, jaargetijde enzovoort, 's Winters konden er aanvullende inkomsten zijn uit: herstelwerk aan de dijken, inpolderingswerk dat met opzet meestal 's winters werd verricht zodat men over een overvloed van goedkope werkkrachten kon beschikken. Een bijzondere vorm van werkverschaffing was het kruien van schelpen naar de kom van het dorp a 4 cent per kruiwagen. Voor de eerlijke verdeling mocht ieder arm gezin slechts tien kruiwagens aanvoeren. Dat was helaas afgelopen in 1861, want toen werd de dorpskern bestraat met 'klinkertmoppen'. Er bleven nog veel noden waarin de armbesturen niet voorzagen. Een opmerkelijk middel hiertegen was een vergunning van burgemeester om een collecte te houden, altijd onder het toeziend oog van de gemeenteveldwachter. Een voorbeeld: 'Burgemeester verleent consent aan de timmermansknecht Jan Mulder tot het houden van een Collecte, in tegenwoordigheid van den veldwachter dezer gemeente, met eenen gesloten bus, tot het inzamelen van vrijwillige giften, ten einde te verstrekken tot geheele of gedeeltelijke voldoening der kosten van buitengewone geneeskundige hulp door een heelkundige te Cortgeen, terzake van eene zware armbreuk door eenen noodlottigen val veroorzaakt. Andere redenen voor een collecte konden zijn: opname in het Ooglijders Gasthuis te Utrecht, reparatie van een schip enzovoort. Ik herhaal: de hele zorg was griezelig zuinig; voor ons op het eerste gezicht irritant. Maar er is ook een andere kant: wie bracht de bedragen bijeen, waarmee de diaconie die zee van armen in leven hield, gewoonlijk zonder enige subsidie? Wie bracht de belasting op - Hoofdelijke Omslag geheten en naar draagkracht verdeeld in veertien klassen - waaruit de burgerlijke armenzorg werd betaald? Dan had je nog het 'Fonds tot Wering der Bedelarij' gesticht door de Raad, gevoed met vrijwillige bijdragen, dat ernaar streefde het bedelend nieuwjaarwensen overbodig te maken. De bedragen van 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2001 | | pagina 11