OVER BOEKEN
Rob Van Ginkel, Volkscultuur als valkuil; over antropologie, volkskunde en cultuurpolitiek
(Amsterdam: Het Spinhuis, 2000). 177 blz., afbn., lit.opg., reg. ISBN 90-5589-187-8.
De Nederlandse cultureel antropoloog Rob van Ginkel vestigde zijn naam bij een algemeen
lezerspubliek met het boek Elk vist op zijn tij (1991) over de vissersgemeenschap in het Zeeuwse
Yerseke tussen 1870 en 1914. In Volkscultuur als valkuil bundelde hij een zestal samenhangende
essays die eerder verschenen in vakbladen als het Volkskundig bulletin en Etnofoor. Ze behandelen
verschillende aspecten van de geschiedenis van de Nederlandse volkskunde sinds het interbellum.
Ook de moeizame verhouding van de Nederlandse volkskunde - tegenwoordig Nederlandse
etnologie genoemd - met de culturele antropologie komt uitvoerig aan de orde.
Een belangrijk motief tot uitgave in boekvorm van Van Ginkels artikelen was het doorslaande
succes van J.J. Voskuils sleutelroman Het Bureaudie zich immers afspeelt in en rondom het
centrum van de Nederlandse volkskunde, het P.J. Meertens-Instituut in Amsterdam. En P.J.
Meertens - die hoeft men bij een ietwat ingevoerde Zeeuw niet meer te introduceren.
Onder invloed van Voskuils veeldelige roman is de volkskunde, tot dusver een discipline die zich
in Nederland in weinig belangstellenden en nog minder beoefenaars mocht verheugen, in de volle
schijnwerpers van de publieke belangstelling komen te staan. In één van zijn zes essays gaat Van
Ginkel uitvoerig de betrekkingen tussen volkskundigen en antropologen na in het 'Voskuil-tijdperk'
van het inmiddels befaamde instituut, waarvan de immense documentatieverzamelingen tijdens een
recente televisiedocumentaire door één van de medewerkers nog als een 'graf werden betiteld. Van
Ginkel toont zich in het in zijn bundel opgenomen essay 'Antropologen deugen niet' een kritisch
bewonderaar van Het Bureau. Hij noemt de roman een 'goudmijn voor wie iets wil weten over de
ontwikkelingsgang van de volkskunde in binnen- en buitenland vanaf 1957. Wie daarvoor
echter Het Bureau als enige bron van informatie zou gebruiken, krijgt een wel heel eenzijdig beeld
voorgeschoteld.'
Vandaar het nut van zijn eigen bundel, waarin behalve de bijdragen over het Voskuil-tijdperk de
opstellen over het interbellum en de Tweede Wereldoorlog zeer de moeite waard zijn. Deze
stukken, 'Illusies van het eeuwig onveranderlijke' en 'Over boeren en bosjesmannen' vertonen
weliswaar enige overlap, maar schetsen op boeiende wijze de ideologische ontwikkeling van de
volkskundige coryfeeën uit genoemde periode, zoals de antagonisten Jan de Vries en Joseph
Schrijnen, beiden uit academische hoek, en de popularisator Dirk Jan van der Ven. De scheiding der
geesten die zich al in de jaren dertig aftekende wordt in al haar complexiteit helder beschreven. Ook
de verzeiling van een zowel kritisch als romantisch wetenschapper als Jan de Vries in nationaal-
socialistisch vaarwater komt uitvoerig aan de orde.
Van Ginkel biedt een degelijk overzicht van de ontwikkeling en problematiek van de volkskunde in
Nederland, maar toont geen nieuwe gezichtspunten. Het nut van de bundel is vooral zijn functie van
overzichtswerk. Elk essay besluit dan ook met een handige 'Slotbeschouwing'. Een kloek
30