dan door ouderen. Het blijkt voor Zeeland bijvoorbeeld heel duidelijk uit de CBS-enquête van
1994/1995 in het basisonderwijs (Driessen en Withagen 1998). Van de Zeeuwse kinderen uit groep
4 verklaart 15% dialect te praten met hun ouders, broers en zusjes en vrienden of vriendinnen. Dit
is aanzienlijk lager dan het percentage Zeeuwse ouders dat aangeeft dialect te spreken, namelijk
31%. Er lijkt hier dus een tegenstelling te bestaan tussen de CBS-gegevens en onze gegevens.
Er wordt hier echter een scheve vergelijking getrokken, aangezien de opzet van de twee enquêtes
op een cruciaal punt van elkaar verschilt: in de CBS-enquête werd iedereen ondervraagd terwijl in
onze eigen enquête niet-dialectsprekers van deelname waren uitgesloten. Misschien waren het bij
ons vooral jonge mensen die buiten de boot zijn gevallen. Dit zou kunnen verklaren waarom de
gemiddelde leeftijd van de geënquêteerden zo hoog was. Wat wij in dit verslag de jongere groep
hebben genoemd, was natuurlijk met een gemiddelde leeftijd van 43 jaar niet écht jong. Misschien
dat écht jonge inwoners van Nieuw- en Sint Joosland wel degelijk minder vaak dialect spreken dan
oudere. Het zou dan om een tamelijk recente ontwikkeling gaan die zich bijvoorbeeld alleen onder
twintigers en tieners manifesteert. De algemene conclusie dat het dialectgebruik in Nieuw- en Sint
Joosland constant zou zijn kan in ieder geval uit deze enquête niet worden getrokken. Wel dat de
mate van dialectgebruik bij dialectsprekers boven zeg 35 jaar stabiel is.
Tot slot
Wij zijn natuurlijk nieuwsgierig hoe de uitkomsten van de enquête in Nieuw- en Sint Joosland zich
verhouden tot andere kleinere plaatsen in Nederland en Vlaanderen. Is de houding tegenover het
dialect er positiever of negatiever dan elders? Is het gebruik in verschillende situaties vergelijkbaar
of zijn er verschillen? Spreken op andere plaatsen de vrouwen ook meer dialect dan de mannen en
zijn er ook zo weinig leeftijdsverschillen? Tot nu toe is de enquête afgenomen in Rottevalle
(Friesland). Rolde (Drenthe), Varsseveld (Gelderland), Sevenum en St. Geertruid (Limburg),
Ruiselede en Avelgem (West-Vlaanderen), Blaasveld (Antwerpen), en Alsemberg (Vlaams-
Brabant). De resultaten zijn nu nog niet geheel verwerkt, maar we verwachten eind dit jaar toch wel
een volledig overzicht te hebben. Het is misschien leuk om dan nog eens op dit onderwerp terug te
komen.
Algemene Taalwetenschap en Dialectologie, Katholieke Universiteit Nijmegen
Noot
1. Hierbij is gebruik gemaakt van statistische toetsen. Als we verklaren dat er sprake is van verschillen, dan gaat het om
statistisch significante verschillen. Dit geldt ook voor andere vergelijkingen, bijvoorbeeld tussen Nieuwlands en ABN.
Literatuur
Bree, C. van (1985), 'Structuurverlies en structuurbehoud in het dialect van Haaksbergen en Enschede: een onderzoek naar
verschillen in resistentie', Leuvense Bijdragen74, 1-35.
Brouwer. D. (1989), Gender variation in Dutch. A sociolinguistic study of Amsterdam speech (Dordrecht/Providence).
Driessen, G. Withagen, V. (1998), 'Taalvariatie en onderwijsprestaties van autochtone basisschoolkinderen', Taal en
Tongval12-24.
Hoppenbrouwers, C. (1989), 'Gradual dialect loss in semantic fields', in: K. Deprez (ed.), Language and intergroup
relations in Flanders and in The Netherlands (Dordrecht/Providence), 83-97.
Hoppenbrouwers, C. (1990), Het regiolect (Muidenberg).
Hout, R. van (1989), De structuur van taalvariatie. Een sociolinguistisch onderzoek naar het stadsdialect van Nijmegen
(Proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen).
26