Voor de toekomst: 'meer vrees dan hoop' De periode van de godsdienstige zanggenootschappen vormt een schier onbekend hoofdstuk in de Nederlandse muziekgeschiedenis. Het schetsen van een compleet beeld wordt bemoeilijkt door het ontbreken van partituren en belangrijk archiefmateriaal. Ook het nagenoeg doodzwijgen door latere generaties heeft het zanggenootschap in de ferme greep van de vergetelheid gelaten. Dit artikel poogt een gedeelte van een vermoedelijk veel groter landschap in kaart te brengen. Een conclusie is dat het vaak gemelde verband tussen de zanggenootschappen en de Evangelische Gezangen er wel degelijk was, maar dat de relatie wellicht van een andere aard was dan tot nog toe werd vermoed. Achter de term 'evangelisch' blijkt wel meer te schuilen in dit verband. In de periode tot 1840 bestonden in de Nederlands hervormde kerk verschillende inzichten en overtuigingen naast elkaar. Discussie werd niet geschuwd maar het klimaat was overwegend tolerant. De benaming 'evangelisch' is afgeleid van 'evangelie', en voor degenen die zich voor deze stroming beijverden was een hernieuwde belangstelling voor het Nieuwe Testament een belangrijk kenmerk. Zij die zich tot de evangelische beweging rekenden, hielden ook tolerantie en vooruitstrevendheid hoog in het vaandel. Dit leidde in vele gevallen tot een eclectische houding ten opzichte van de geloofsbeleving, wat wel eens reden tot ongenoegen gaf voor de meer orthodoxe elementen binnen de hervormde kerk. Het is bekend van de Evangelische Gezangen dat er compromissen zijn gesloten ten opzichte van de muziek. Wat er te reconstrueren valt van de muziek van de godsdienstige zanggenootschappen doet vermoeden dat het potentieel voor grote hervormingen aanwezig was en dat men al op enige schaal de plannen in de praktijk bracht. Hiëronymus van Alphen mag als voorloper van deze ontwikkelingen gezien worden. De Proeve van liederen en gezangen voor den openbaren godsdienst mocht zich verheugen in een populariteit die haar rol bij de Evangelische Gezangen ontsteeg. Aan het eind van zijn leven heeft Van Alphen het begin meegemaakt van een periode van ruim twintig jaar waarin men probeerde het verschijnsel van muziek in de kerken een ander karakter te geven. Had hij langer mogen leven, dan had hij zijn eigen wensen in vervulling zien gaan. Van Alphen schreef immers zelf (overigens met weinig optimisme) in 1783: 'Ik heb meer vrees dan hoop, met opzicht tot den openbaren Godsdienst- maar echter kon ook dit enigermate op een andere wijze vergoed worden. - In bijzondere bijeenkomsten der christenen kan plaats hebben wat bij den openbaren Godsdienst tot hier toe onuitvoerlijk schijnt geweest te zijn. Geestelijke concerten moesten in gebruik gebracht, en in dezelve door zang en speeltuig de lof des Groten Konings uitgeboezemd worden. Aan dergelijke stukken moesten onze eersten christendichters en muziekanten hunne beste krachten, het edelste vermogen hunner kunste koste leggen, en zo tonen, dat ook deze schone kunsten aan de lere van den Groten Zaligmaker en aan het gezegend kruis hun grootste luister en hun verhevenste onderwerpen te danken hebben.'27 Met dank aan Sander den Haan te Zierikzee. Voornaamste geraadpleegde literatuur P. J. Buijnsters, Hiëronymus van Alphen (Assen 1973). R. Claassen en P. Wisse, Tweehonderd jaar Diligentia 1793-1993 (Den Haag 1993). S. W. M. A. den Haan en P. M. Kann, Zucht zich te oefenen in de liefelijke zangkunst. Het Zangkoor van het Leidse Weeshuis in de Bataafs-Franse tijd (Alphen aan den Rijn 1996). Sander den Haan, 'Hef aan rechtschapen kroost der vaderen! Vocaal muziekleven te Zierikzee in de eerste decennia van de negentiende eeuw', Mededelingenblad Stad en Lande 89 (1997)16-23. J. R. Luth, Daer wert om 't seerste uitgekreten... Bijdragen tot een geschiedenis van de gemeentezang in het Nederlandse Gereformeerde protestantisme (Kampen 1986). P. Scherft, Een Speurtocht door Zeeuws Muziekverleden (Middelburg 1984). 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2001 | | pagina 20