1845), enthousiast geworden over de plannen van het gezelschap, kondigde aan zich persoonlijk te willen inzetten om zijn plannen ten uitvoer te brengen. Van de Kasteele's bemoeienis leidde in juni van dat jaar, na een succesvolle tweede uitvoering, tot de stichting van een genootschap.7 De oprichters van het zanggezelschap verzochten hiertoe een aantal heren om zitting te nemen in de directie. Deze moesten kwaliteiten bezitten die het te stichten genootschap voordeel konden brengen. Vier van de zes heren die uiteindelijk de directie vormden, waren verbonden aan de kerk en bekleedden functies bij verschillende andere genootschappen.8 Mr. Pieter van Buren (1741- 1822) en dichter Thomas van Limburg 1745-1815) hadden geen ambtelijke binding met de kerk. De eerstgenoemde, secretaris van de Staten van Holland, genoot daarentegen wel bekendheid bij genootschappen van verschillende aard. Medeoprichter van het natuurkundig genootschap Diligentia (in 1793), was Van Buren, evenals zijn mededirectieleden bij het zanggenootschap, ook lid van het literair genootschap 'Kunstliefde Spaart Geen Vlijt'. Dat Van Buren zich liet betrekken bij kerkelijke zaken blijkt uit het feit dat hij in 1798 zitting nam in de Commissie tot instandhouding van den Openbare Godsdienst. De commissie dankte haar bestaan aan de ratificatie van de staatsregeling van 1798. Nu de scheiding van kerk en staat in de grondwet werd bepaald, moest men voorzieningen treffen om taken over te nemen die de overheid dreigde af te stoten.9 In verband met zijn betrokkenheid bij het Christen-Zanggenootschap is het interessant te weten, dat ook dichter en staatsman Hiëronymus van Alphen (1746-1803) lid van deze commissie was. Thomas van Limburg, een bekende dichter en uiteraard lid van 'Kunstliefde Spaart Geen Vlijt', ontwikkelde misschien niet zulke diverse activiteiten als Van Buren, maar vervulde als dichter ten aanzien van het repertoire een belangrijke functie. Een ander lid van ditzelfde genootschap en predikant van de Hervormde Gemeente was de al genoemde Reinier Pieter van de Kasteele. Van de Kasteele was een man van een zeer brede kennis en interesse. Naast een levendige belangstelling voor de natuurkunde verscheen een aantal geschriften van zijn hand, waaronder enige dichtwerken. Deze twee dichters schreven het grootste deel van de teksten voor het zanggenootschap. Dat werken van Hiëronymus van Alphen ook gebruikt zijn, soms in combinatie met teksten van Van Limburg en Van de Kasteele, getuigt van bewondering voor de oudere dichter. Van met name Van Alphens Proeve van liederen en gezangen voor den openbare godsdienst (1801-1802) werd dankbaar gebruik gemaakt. De opluistering van de christelijke hoogfeesten is een terugkerende activiteit bij een groot aantal zanggenootschappen. Ondanks de nauwe banden met de kerk wijst echter niets in de richting van deelname aan de eredienst door dit koor.10 'De Eensgezindheid' Te Middelburg besloten de oprichters van het zanggenootschap 'De Eensgezindheid' aanvankelijk zich te oefenen in het meerstemmig zingen van de psalmen 1805). Dat men hiermee een heilzame uitwerking op de samenzang nastreefde, ligt voor de hand. Maar naar de gewoonte van de tijd is het onwaarschijnlijk dat dit in liturgisch verband gebeurde." Men kende wel de voorzangersfunctie die of door een enkeling of door een groep schoolkinderen vervuld kon worden. De meerstemmigheid werd hierbij echter geschuwd. Het is niet uitgesloten dat zo'n zanggenootschap in een dergelijke functie kon treden. Alles wijst er op dat het merendeel van deze koorgroepen dezelfde doelstellingen nastreefde als het Haagse genootschap. Dat psalmen en nieuwe teksten op psalmmelodieën werden gezongen is ontegenzeggelijk waar. Echter dit gebeurde voornamelijk, zo niet uitsluitend, binnen het kader van de te zingen cantate. Deze 'kwestie van context' is een zeer belangrijke: een psalm door de gemeente gezongen als onderdeel van een cantate veranderde niets aan de, in deze tijd, liturgisch onaanvaardbare aard van de cantate. Daarbij zong het concerterend koor vaak mee, terwijl het geheel werd begeleid door het orgel of een orkest, of beide, afhankelijk van wat voorhanden was. Hoe het ook zij, deze muzikale middelen, met uitzondering van het orgel, waren niet bij de gewone predikatie aanwezig. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2001 | | pagina 13