architecturede 'voorontwerpplans en teekeningenvan Van Baurscheit wilde volgen, mits deze ze tegen een 'modicque prijszou afstaan. Het antwoord van Van 'In 1739 volgde het IJkkantoor met een fraai zwevend sierstuk op z 'n Rotterdams. In 1740 ontwierp De Munck de Lutherse Kerk, waarvoor hij eerst in Rotterdam 'het besteck' van de nieuwe Lutherse kerk bestudeerde. De namen van enkele andere stedelijke meesters zijn bekend, maar van hun werk weten we weinig af. Adriaan Bommenee (±1685-1757) bracht het tot stadsfabriek van Veere en 's Lands Inspecteur van Zeeland. Hij legde zijn en'aringen neer in een manuscript, waarvan enkele afschriften bewaard zijn gebleven. Baurscheit, dat zijn eigen ontwerp betrof, is opmerkelijk: 'in alle de gemelde teekeninge is er niets dat architectuere raeckt als alleenelijck eenen muer met een reguliere verdeelinge van vensters en eenige capricieuse ornamenten, het welck eenen timmerman of metser soo wel can ordoneren als eenen architect'. De heer opdrachtgever hoefde niet te denken dat hij enig begrip van architectuur had. Dit was het laatste contact tussen beiden en de sobere gevel zonder 'capricieuze ornamentenzal dan ook wel aan Baetsbrein zijn ontsproten. Baets was tenslotte geen onbeduidende figuur. Al bezat Zeeland in de voorbije eeuwen geen eigen architectuurschool, in het midden van de 18dc eeuw ontstond zoiets als een eigen lokale stijl. Al bleef de Hollandse invloed groot en hebben de stedelijke meesters naar het schijnt weinig aan de ontwikkeling van de bouwkunst bijgedragen, door hun waterstaatkundige taak waren zij in de technische kant van het bouwvak zeer bedreven. Jan Janz. De Munck, afkomstig uit Zeeuws-Vlaanderen, de bekende stadsarchitect van Middelburg, was van origine landmeter. Zijn samenwerking met Van Baurscheit was voor beiden waarschijnlijk zeer profijtelijk. In 1736 bouwde De Munck zijn eigen huis aan de zuidzijde van het Molenwater. In de Franse tijd was er nagenoeg geen activiteit te bespeuren op bouwkundig gebied. Er bestaan wel grootscheepse verbouwings plannen voor de Abdij te Middelburg en het door de Engelsen verwoeste stadhuis van Vlissingen, maar tot daadwerkelijk bouwen is het nooit gekomen. Gelukkig maar! 'Alleen in de hoofdstad Middelburg bleef een kern van vakkunde bewaard. De bouwmeester Coenraad Kayser was er de centrale figuur. Hij was er van 1776 tot 1791 als 's Landsfabriek werkzaam. Zijn belangrijkste werk was de vleugel die in 1780 aan het Middelburgse raadhuis werd toegevoegd. Voor tekeningen, directie en opzicht ontving hij f200,-. De Middelburgse steenhouwer Johannes Prekel nam het gevelwerk aan voor f 2000, - en leverde bovendien de vier gebeeldhouwde trofeeën. Een woonhuisgevel aan de Lange Noordstraat was duidelijk een herhaling van de raadhuisgevel, hetzij van Kayser zelf, hetzij van Johannes Prekel.Het duidelijkst kwam de klassieke sfeer van dit milieu tot uiting bij de zuilenportiek uit 1783 aan het raadhuis van Westkapelle. Martinus Johan van der Perre, was een jongere broer van Johan Adriaan van der Perre, die de spil was van het culturele leven in Middelburg. In deze kringen speelde Coenraad Kayser een rol, zodat waarschijnlijk hij deze portiek ontwierp. Middelburg, Ornamentloze gevel, vermoedelijk ontworpen door Engel Baets. 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1997 | | pagina 32