gebruiksvoorwerp waarmee men in de jaren tachtig van de achttiende eeuw, de Patriottentijd, zijn politieke voorkeur kon tonen. (Aan Patriotse zijde had men zijn eigen politiek 'geïnsigneerde' gebruiksgoed, met als veelgebruikt symbool de keeshond, onder andere als merk op kleipijpen). De zogenaamde 'Oranjekeramiek' was een andere belangrijke groep.2 Oranjepijpen kwamen echter al veel vroeger voor: de oudste dateert van ongeveer 1630 en memoreert het huwelijk tussen prins Frederik Hendrik en Amalia van Solrns, gesloten in 1625.3 Welgevalliger in het oog van de Bataafse overheden waren de pijpen die de nu heersende ideologie en machtsverhoudingen ondersteunden, zoals pijpenkoppen met bovengenoemde spreuk in het Frans of Nederlands of, in de latere Franse Tijd, met een portret in reliëfdecoratie van keizer Napoleon 1, waarvan wij in een eerdere aflevering van dit blad een exemplaar publiceerden.4 Datering en herkomst De hier behandelde pijpenkop met spreuk heeft een gespannen ovale of ovoïde vorm en is symmetrisch van model. De tekstbanden bevinden zich aan de zijde van de roker. Op de hiel van de pijpenkop vinden we het merk Bacchus op het vat en een vervaagd wapenschild als bijmerk (zie tekening). Het hielmerk Bacchus op het vat werd door verschillende pijpmakers in Gouda gebruikt. Aan de hand van de deductieve dateringsmethode, een methode waarbij men tot een datering komt na zorgvuldige beschouwing en analyse van alle aan de pijp zichtbare kenmerken, en het gegeven dat de pijp pas vanaf 1795 werd vervaardigd is het toch mogelijk om de naam van de pijpmaker terug te vinden. Het gaat hier om het bedrijf van pijpmaker Maarten de Jong of, vanaf 1796, van zijn weduwe.5 Tijdens de analyse bleek voorts, dat de pijpenkop met een agaatsteen onder de tekstbanden is gepolijst, waardoor de kwaliteitsaanduiding van 'fijne' en/of 'porceleijneaan de pijp kon worden gegeven. Het verschil tussen deze twee kwaliteiten is, dat de stelen van de 'porceleijne' pijpen ook geglaasd zijn en de behandeling wat zorgvuldiger is. Behalve deze twee kwaliteiten waren er ook nog veel minder arbeidsintensief vervaardigde pijpen op de markt. Deze waren niet gepolijst en werden aangeduid als 'slegte' of vanaf de Franse Tijd als 'ordinaire' pijpen. Malaise in de pijpenindustrie Na de Franse Tijd (1813, voor Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen 1814) verdwenen de pijpen met de Fransgezinde spreuken pijlsnel uit de handel. De Nederlandse pijpenindustrie was gedurende de Franse overheersing in een miserabele toestand terechtgekomen. Door de economische malaise en de hoge tabaksaccijnzen nam het pijproken drastisch af. In de stad Gouda was tussen 1795 en 1811 het aantal pijpmakers- bedrijven gedaald van 181 naar 143. Het pijpmakersgilde was al inactief sinds 1798, omdat monopolieposities niet te rijmen waren met de officiële vrijheidsidealen. De Goudse pijpmakers bleven echter de gilderegels handhaven. Pas in 1812 werd het Goudse pijpmakersgilde officieel als opgeheven beschouwd. In 1814 keurde 1 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1997 | | pagina 17