uitzondering van het hierbinnen gelegen
Abbenbroec.' Op p. 129 geeft Hoek nog een
aanvulling: 'Wij willen er hier nog aan
herinneren, dat bij de grensomschrijving van
Voorne omstreeks 1220 tussen de Sonnemare
en de zee nog het Scoudemarediep wordt
genoemd. Mogelijk is dit de naam van de
oorspronkelijke uitstroomopening in de kust
hier ter plaatse.' Hoek zet dan ook op zijn
reconstructiekaart van de omgeving van de
Maasmond vóór 1150 de naam
'Scoudemarediep' ten zuiden van de kop
van Goeree. Het betreffende kaartgedeelte
voeg ik enigszins aangevuld hierbij.
1984 - De Encyclopedie van Zeeland
beroept zich op Schönfeld voor de tekst bij
'Scoudemarediep': 'Meest westelijke deel
van de Grevelingen, Brouwershavensche
Gat. De naam is een samenstelling van
'Scoude' (Schelde) met 'maar' (grote
wateropper-vlakte). Ouder is de naamsvorm:
Scaldemariland. Een ander water was
Scaldemermur. Scaldemariland lag tussen
het Scoudemarediep en Scaldemermur
(-mude, dat is de mond van de Honte) in; de
naam werd later vervangen door Selandia,
Zeeland.
1995 - Tenslotte is er Henderikx, die onder
verwijzing naar Huizinga en Koch op p.
74/75 het volgende schrijft. 'De Zonnemare
komt ook voor in een onechte oorkonde op
naam van bisschop Otto II van Utrecht (ca.
1220), die in de latere dertiende of in de
veertiende eeuw zal zijn vervaardigd. In dit
falsum heet graaf Willem I van Holland aan
de abdij Ter Doest in Vlaanderen een gebied
te schenken dar wordt begrensd door de
Maas. de Widele, de Westerleek, de
Zonnemare en hel Scoudemarediep, kortom
het hele territoir van de heerlijkheid Voorne.
Dit impliceert dat de Zonnemare ten zuiden
loopt van het eiland Bommenee, dat in die
tijd immers deel uitmaakt van die
heerlijkheid. Uit hetzelfde falsum blijkt dat
de Zonnemare stroomafwaarts overgaat in
het Scoudemarediep, waarschijnlijk te
lokaliseren ter plaatse van het
tegenwoordige Brouwershavense Gat.
Uit het vorenstaande biijkt dat alle
schrijvers zonder uitzondering de van
Beekman afkomstige en door Huizinga meer
bekend geworden opvatting huldigen dat de
schenking precies de heerlijkheid Voorne
omvatte, en dat bijgevolg het
Scoudemarediep ten noorden van Schouwen
lag, omdat zich daar de zuidgrens van die
heerlijkheid bevond. Het valt op dat Hoek
in 1979 wel naar Koch verwijst, maar de
door deze aangetoonde valsheid van de
oorkonde niet noemt. Dit manco vinden we
ook in de Encyclopedie van Zeeland, maar
die baseerde zich dan ook op wat Schönfeld
in 1955 schreef, dus 15 jaar vóór Koch.
Valsheid van de oorkonde
De bisschoppelijke oorkonde is de enige
bron die een Scoudemarediep vermeldt, en
het kan daarom nuttig zijn om te weten of
deze oorkonde inderdaad vals is. Ter
verduidelijking van de positie van de heren
van Voorne nu eerst een citaat uit Hoek (p.
115): Van de twaalfde tot het einde van de
veertiende eeuw ligt tussen de Maasmond en
de grens van de provincie Zeeland langs de
kust een gebied, dat eigendom is van en
bestuurd wordt door een adellijk geslacht.
Dit zijn de heren van Voorne, die wel de
graven van Holland als hun leenheren
erkennen, maar binnen hun gebied vrijwel
onafhankelijk zijn. Zij oefenen de
rechtspraak uit, waarbij zij de doodstraf
kunnen uitspreken, iets, dat voor 1300
elders praktisch alleen door de graaf gedaan
wordt, zij innen alle belastingen en roepen
zelf hun onderdanen op tot krijgsdienst. Ook
dit laatste is een recht, dat alleen door de
graaf wordt uitgeoefend. Wanneer op 9
september 1281 een overzicht opgesteld
wordt van de inkomsten, die graaf Floris V
uit de domeinen van zijn graafschap
ontvangt, wordt Voorne hieronder wel
vermeld, maar brengt aan de graaf niets op.
Alleen in geval van oorlog kan deze als
leenheer de heer van Voorne tot de strijd
oproepen, die dan met zijn eigen mannen
onder zijn eigen banier opkomt.
Dit citaat leert ons Voorne kennen als een
vrije heerlijkheid die in autonomie weinig
voor een graafschap onderdeed. Ik voeg
hieraan toe dat de heren van Voorne vanaf
op zijn laatst 1206 tot 1328 als burggraven
van Zeeland de hoogste vertegenwoordigers
van de graaf van Holland in ons gebied
waren. Wanneer nu de graaf de vrijwel
autonome heerlijkheid inderdaad van haar
heer afpakte, en cadeau deed aan een abdij,
nota bene in het toen min of meer vijandige
Vlaanderen, dan moet er toch tussen de
graaf en de heer van Voorne een 'slaande
ruzie' zijn geweest. Ik citeerde al van Koch
dat van zo'n kapitale schenking geen
oorkonde van Willem I zelf of enige andere
oorkonde bekend is, en dat de door hem als
falsum beschouwde oorkonde ook uiterlijk
kenmerken van onechtheid vertoont. Het
11