zilver.
Nicl alleen van Eranse zijde stond het
gildesysteem onder druk. Ook van binnenuit
zijn soms klachten over het keurslijf van de
gildebepalingen te boren. Zo nu en dan treft
men in archieven akten aan die ons een blik
gunnen op dergelijke problemen. Ze zijn
tweeledig. Deels hebben ze betrekking op de
bedrijfsvoering en deels hangen ze samen met
de voorschriften die de werkstukken betreffen.
Aangezien geen Zeeuwse voorbeelden bekend
zijn zal hier worden volstaan met enkele
voorbeelden uit Holland. Bij de
bedrijfsvoering komen we regelmatig het
probleem van de rol van de vrouw in het
atelier tegen. Niet dat vrouwen uitgesloten
waren in de gilden, maar toch zijn er in de
loop van de eeuwen slechts weinig vrouwen
als lid ingeschreven. Dat ze wel degelijk
meewerkten in het smeedproces komt af en
toe boven water in de stukken. Zo wordt in
een boedelinventaris de Rotterdamse Susanna
van Heuven. weduwe van Johan Velthuysen,
als zij zilverwerk taxeert 'silversmittinne'
genoemd.2" Susanna komt op de lijst van
Rotterdamse zilversmeden echter niet voor. In
1760 wordt in De Maandelykse Nederlandse/ie
Mercurius verslag gedaan van een brand in de
Amsterdamse binnenstad. Het bleek dat de
brand was begonnen in bet atelier van een
zilversmid waar diens vrouw met een knecht,
onder het zingen van een psalm, bezig was
met het smelten van edelmetaal, aldus het
maandblad."'1 Deze echtgenote deed dus ook
meer dan het beheren van de zilverwinkel.
Schrijnend is het probleem waarmee de vrouw
van een Rotterdamse edelsmid worstelt. Haar
man had gehoor gegeven aan een oproep van
de Staten (ieneraal om tijdelijk dienst te
nemen op de Hollandse vloot. De vrouw
dacht de werkplaats met bun knecht te kunnen
voortzetten in die periode van afwezigheid
van haar man. Maar nee, al snel stond het
gildebestuur op de stoep. Dit kon niet.
Iloewel de vrouw in een verzoekschrift aan
het stadsbestuur laat opnemen dat zij net zo'n
goede edelsmid is als haar man en veel met
hem heeft meegewerkt, moet ze toch een
meesterknecht in dienst nemen." Een
meesterknecht was een edelsmid die wel de
meesterproef had afgelegd maar zich niet als
vrijmeester had gevestigd en voor anderen
werkte. In dit geval bezat de vrouw geen
persoonlijk meesterteken en de meesterknecht
wel.
Bij het overlijden van een edelsmid speelde
hetzelfde probleem. De vrouw die gewoonlijk
had meegewerkt in het bedrijf, moest na het
overlijden van haar man na een bepaalde
periode de werkplaats sluiten of een
meesterknecht in dienst nemen.
Dat de regelingen omtrent de werkstukken
ook wel als knellend werden ervaren blijkt uit
het verzoek uit 1778 van de in gespen
gespecialiseerde Haarlemse zilversmid
William Worsdell om zijn meesterteken te
mogen wijzigen. William Worsdell had als
leken een WW in een rechthoek. Hij wilde
graag een lopende leeuw in een ovaal.
Waarom? Dat wordt duidelijk uit zijn
verzoekschrift dat het gildebestuur van het
Haarlemse goud- en zilversmedengilde ter
advisering doorzond naar Den Haag, naar het
college van muntmeesters. Worsdell kan
namelijk van kooplieden grote orders voor
gespen krijgen indien zijn teken maar zou
lijken op het Engelse gehalteteken.23 Dit
vertoont ook een lopende leeuw, maar dan in
een rechthoek geplaatst. Engelse waar
overstroomde in de late 18de eeuw de
continentale markten. Reeds redelijk
gemechaniseerd, konden de edelsmeden-
fabriqueurs hun waren snel en goedkoop
vervaardigen. Tevens waren zij in staat zich
snel aan zich wijzigende modes aan te passen.
Hoewel het gilde en de burgemeesters van
Haarlem al positief hadden gereageerd, kreeg
Worsdell van het college van muntmeesters
nul op het rekest. Het was immers de
bedoeling dat onwetenden zouden denken dat
zij Engelse waar kochten. Weg belangrijke
markt voor deze ondernemer. William zat
echter niet bij de pakken neer en in 1779 is er
opnieuw een verzoek van hem. Haarlem is
slim en stuurt het verzoek meteen door naar
Den Haag. Ditmaal vraagt Worsdell om
vergunning voor het maken van zilveren
gespen die ingelegd worden met geel en rood
koper. Dat was toen de grote mode en
natuurlijk werden dergelijke gespen in grote
hoeveelheden vanuit Engeland geïmporteerd.
Het Haarlemse gilde gaf als advies aan het
college dat het bang was dat. indien dit
verzoek werd gehonoreerd, andere
edelsmeden voor bijvoorbeeld tasbeugels en
haken ook zo'n uitzondering zouden wensen.
En, hoe moest men van die met niet-
edelmetaa! ingelegde voorwerpen het
edelmelaalgewicht - dus de waarde - bepalen?
Het antwoord van het college aan Wordell
was dan ook: neen! William laat het er niet
bij zitten en stuurt nu zelf een brief aan het
college. Of men er nota van wil nemen dat
1 3