Van oud naar nieuw. De Franse tijd in Zeeuwsch-Vlaanderen Luc Francois Zeeuwsch-Vlaanderen heeft in de overgang van de 18e naar de 19e eeuw een wat aparte geopolitieke geschiedenis meegemaakt en dat is in de geschiedschrijving duidelijk te merken. De uitgebreide literatuur in Noord en Zuid over de late achttien de en de vroege negentiende eeuw heeft het niet zo vaak over Zeeuwsch-Vlaanderen. In het Noorden liggen de klemtonen vooral op de patriottische revolutie van 1787, de Bataafse revolutie van 1795, de totstandkoming van het Statenbewind in 1801, de vorming van het koninkrijk Holland in 1806, de annexatie in 1810 en de herovering van de onafhankelijkheid in 1813. In het Zuiden worden als chronologische coupes gehanteerd: de Brabantse revolutie van 1789, de eerste Oostenrijkse restauratie van 1790-1792, de eerste Franse inval van november 1792 - maart 1793, de tweede Oostenrijkse restauratie van 1793-1794, de tweede Franse inval van juni-juli 1794, de annexatie in september 1795, het Napoleontisch regime vanaf 1799 en de vereniging met het Noorden in 1814-1815. Zeeuwsch-Vlaanderen, dat geklemd ligt tussen een staatkundige en een natuurlijke grens krijgt in de beschrijving van die twee processen opvallend weinig aandacht. Voor de Noordnederlandse historici en publicisten ligt het gebied vanaf 1795 niet langer in hun gezichtsveld: voor hen zijn de regimewisselingen in het kerngebied met de daaraan gekoppelde socio-politieke verschuivingen veel belangrijker. Voor de Zuidnederlandse historici en publicisten is Zeeuwsch-Vlaanderen slechts een tijdelijk aanhangsel geweest en ook zij zijn meer geconcentreerd op wat in het 'echte' Zuiden - Brussel, Gent, Antwerpen, Luik, - gebeurde. De geschiedschrijving over Zeeuwsch-Vlaanderen in de Franse Tijd is dus in zekere zin het slachtoffer van de nationalistische ingesteldheid van de historici. Zeker de oudere werken lijden onder deze ingesteldheid. De bewoordingen aan het adres van de Fransen, maar meer nog aan het adres van de Belgen zijn niet altijd even fraai geweest. In 1864 schrijft Nagtglas in zijn publikatie over de laatste maanden van het Frans bewind op Walcheren: 'Verreweg de meeste ambtenaren dier dagen en vooral de Belgen schenen geen ander doel voor ogen te hebben dan om zo spoedig mogelijk hunne beurzen te vullen'.1 In 1922 klinkt het bij Van Bortel: 'De inlijving bij Frankrijk had tengevolge, dat de Zeeuwsche en Hollandsche families hunnen landgoederen verkochten. Hoofdzakelijk Belgische en Fransche eigenaren namen hun plaats in'. En verder: '[Zeeuwsch-Vlaanderen] is ons eigen landje, maar deel van Nederland. Dat eigen landje is van de grootste betekenis voor onze internationale positie'.2 Deze woorden waren uiteraard ingegeven door de tijdgeest waarin de auteur ze neerschreef en de persoonlijke overtuigingen van de auteur zelf. Zo waren de politieke plooien tussen Nederland en België in 1864 nog lang niet helemaal plat ge streken: de naweeën van 1830 waren, zeker in grensgebieden, nog niet helemaal verwerkt. In 1922 waren de Belgisch-Nederlandse verhoudingen opnieuw grondig verstoord als gevolg van de strak geformuleerde, maar niet ingewilligde territoriale ZEELAND IN DE BATAAES-FRANSE TUD 1795-1814

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1995 | | pagina 24