Lampepoesers
kikker
kikkerdril
rietwortels
ridder- of krul-
zuring
rood guichelheil
puut
puutekwal
riejt bommels
róódwiejken
róóje ganzemuur
Noten
1. J. te Winkel, De Ontwikkelingsgang der
Nederlandse Letterkunde, 2e druk, deel 1,
Middeleeuwen en Rederijkerstijd, blz. 443 e.v.
Over het leven van Jacob van Maerlant is weinig
bekend. Deze geleerde is in de 13de eeuw in
Vlaanderen bij Brugge geboren. Hij is enige
tijd van zijn leven volgens zijn eigen medede
ling 'coster van Merlant' geweest. Te Winkel
schrijft hierover op blz. 446: 'Welk Maerlant
nu bedoeld wordt, kan niet meer aan twijfel
onderhevig zijn. Stellig moet men er de Oost-
voornsche parochie in zien, die later met het
toenmalige dorp Brielle tot eene stad samen
smolt.' Het ambt van koster was toentertijd een
meer aanzienlijke functie dan heden. Het droeg
een half geestelijk en een half wereldlijk ka-
akter. Van Maerlant stond in een goede betrek
king met de heren van Voorne.
Aan Albrecht van Voorne droeg hij zelfs zijn
werk M er lijn op. Omstreeks 1260 is Van Maer
lant weer teruggekeerd naar Brugge.
2. a.w. blz. 446/447. De vertaling van het ci
taat is:
"op Westvoorne kan geen rat leven:
dat weet hij die dit heeft geschreven".
3. Veel dank ben ik verschuldigd aan Kr. Tanis
Gzn, die mij veel namen heeft doorgegeven.
4. Deze tekst is in iets gewijzigde vorm door
mij uitgesproken t.g.v. de officiële aanbieding
van het eerste exemplaar van de bundel Flakkeese
gedichten Tussen gorzen in slikken door Teunie
Knöps op 29 november 1986. De gedichten zijn
schèrpveugel
roofvogel
schotevissie
stekelbaarsje
stekelvèrke
egel
spuit(e)hout
vlier
stekkebossen of
lampepoesers
grote lisdodde
snottebellen
larix
scheerkwassie
buntgras
schèrpbekkie
heggemus
schiet-in-'t vier
koolmees
spriengkikker
bruine kikker
spekvrêêter
libelle
spekwortel
smeerwortel
têêbieter
veenmol
tieke
kuiken
temme broewnekel
witte dovenetel
stóóter
daas
uulekop
knopaar
vlekkop
knopaar
waeterkalf
grote watertor
wilde koeiepee
wilde peen
wilde wiegert
heggerank
witte sterren
gewone vogelmelk
zoute melk wied of
kniensóóren
akkermelkdistel
zulver-onger-
waeter
kroontjeskruid
zwarte liester
merel
geschreven in het dialect van Nieuwe Tonge.
5De benaming vermolthouter wordt op het
ogenblik nog slechts door bejaarde dialect
sprekers gebruikt.
6. kèrkeslóót: de sloot rond het kerkhof aan
de Dorpsweg.
7. Bedoelde tijd is hier: in het begin van de
vijftiger jaren.
8. Een zandstrandje met zandduintjes tegen de
dijk aan tussen Preekhil en de Kilnaven.
9. goewd: spul.
10. De meeste 'grote' boeren gaven percelen
die met uiezaad ingezaaid waren uit aan lief
hebbers die in hun vrije tijd een bepaald per
ceel verzorgden t/m de oogst in het najaar.
Als beloning kreeg men dan 1/3 deel van de
opbrengst aan uien, zodat men hiermee zelf kon
speculeren.
11. Uit: Teunie Knöps, Tussen gorzen in slik
ken, 1986, blz. 25.
12. zwaemelties: nog slechts gebruikt door be
jaarde dialectsprekers.
13. waeterrienge: watergang.
14. Teuni Knöps, a.w. blz. 36.
15. hof is de gebruikelijke benaming voor 'tuin'.
Slechts enkele percelen in Ouddorp werden
tuun genoemd. Het betrof dan percelen die ei
gendom waren van niet-autochtonen. Het stuk
grond waar de huidige Rabobank op staat, was
b.v. eigendom van mevr. Gallas-de Boer uit
Brussel en werd d'n tuun genoemd. Deze per
celen werden door autochtonen gepacht.
6