ZEEUWSE DIALECTEN EN ZEEUWSE DIALECTOLOGIE
door
J.B. Berns
Een van de mooie dingen van de jaar
lijkse Dialeetdag is dat er zowel over
als in de "Zeeuwse taele" gesproken
wordt. Dat bewijst dat die "taele"
nog springlevend is. Zeeuws spreken
is alleen weggelegd voor degenen die
er geboren en getogen zijn, een "bui
tenlander" moet er zich niet aan wagen,
die kan er makkelijker óver praten.
Wanneer men kijkt naar de geschiedenis
van het dialectonderzoek in Nederland,
valt op dat Zeeland al vroeg de belang
stelling trekt. Er is een levendige
dialectliteratuur, je zou dat praten
in dialect kunnen noemen en er zijn
over dat dialect heel veel studies.
Er is aandacht voor de funktie van
die taele.
In 1835 schrijft A.F. Sifflé "Over
het Zeeuwsche taaleigen" (Taalkundig
Magazijn 1: 169-174):
"Het eigenlijke Zeeuwsch begint
in de steden meer en meer te ver
dwijnen. In de hoogere kringen
spreekt men Hollandsch. Bij den
fatsoenlijke burgerstand is het
Zeeuwsch nog niet geheel in on
bruik, maar men legt er zich, voor
al te Middelburg, op toe, om, zoo
als men het noemt, niet te plat te
spreken, de gemeene man en de
landlieden spreken Zeeuwschdoch
in het algemeen verschilt de tongval
in alle steden van dien in de land
gemeenten; bovendien is de spraak
van elke stad, en zoo ook bij de
landlieden de tongval van het ééne
eiland van dien van het andere ei
land, hoorbaar onderscheiden."
De kenmerken die Sifflé noemt zijn
afwijkingen in klank en typisch Zeeuw
se woorden en uitdrukkingen.
Als eerste kenmerk noemt hij het feit
dat de Zeeuwen de sch in woorden
als vissen en mensen met s uitspreken;
vervolgens dat ze de h aan het begin
van een woord weglaten. De lange a
wordt helder uitgesproken als een
ae-achtige klank; de ui is uu en de
ij ie, er wordt onderscheid gemaakt
tussen zachtlange en scherplange e
en o: begeerenbetoogen, goochelen,
en mededoogen hebben een zachtlange,
maar helen ("verbergen" en "genezen")
een scherplange. De andere eigenaar
digheden zijn herhaling van ik in ik
eb ik et nie gezien; musse en koue
waar t en d zijn uitgevallen en woor
den als guuspuut, en dulleve
Er wordt gewezen op de invloed van
het onderwijs.
"In het algemeen moet men niet ver
geten, dat de Zeeuwen, vooral na
het verbeterd schoolonderwijs, zich
de hinderlijke platheden in hunne
volksspraak afleeren, en onder an
deren de boerenkinderen reeds bijna
spreken als in de steden. Iets ech
ter blijft er nog altijd over, dat
de geboorte op het platteland ver
raadt. Eindlijk, geen welopgevoed
burgerman zal ooit van pujen, guus
en dergelijke spreken."
Alexander Francois Sifflé (1801-1872)
was jurist en notaris in zijn geboorte
plaats Middelburg. Hij publiceerde
dichtbundels en verhandelingen. Het
aardige van zijn observaties is dat
ze iets laten zien van de houding ten
opzichte van dialect en van de sprei
ding van dat dialect over de verschil
lende lagen der bevolking. Hij onder
scheidt duidelijk stad en platteland
aan de ene kant en hogere kringen,
burgerstand en landllieden aan de
andere kant.
Op dit verhaal reageert een paar jaar
later de bekende Vlaming Jan Frans
Willems (Belgisch Museum 2 (1838):
47-53). Hij wijst erop dat het Zeeuws
van de eilanden grote overeenkomsten
vertoont met het Vlaams, over Zeeuws-
Vlaams spreekt hij uitdrukkelijk niet
21