molen afkomstige steen is de vooroe- ver van de Klaas van Steelandpoider bestort. Mogelijk zijn de houten on derdelen gebruikt voor andere wind molens. Zo is de grote kap van de in 1872 gebouwde molen "de Korenbloem" te Scherpenisse vermoedelijk afkomstig van een watermolen. Ook de boezemlanden werden verkocht. Spoedig daarna zijn de kaden geslecht. Eerst in de 20ste eeuw greep men opnieuw naar het middel van bemaling. Het stoomgemaal Oosterschelde werd in 1910 in gebrik genomen De Vierpolremolen te St-Maartensdijk In de 18de eeuw was ook de uitwa tering van de vier grote polders van St.-Maartensdijk (Oudeland, Middel land, Noord en Uiterst Nieuwland) slecht door het hoger worden van de slikken bij de sluis in de zeedijk van de Noordpolder en de verlanding van de sluiskil. Dit ondanks de ver betering van de spuiwerken en de voortdurende zorg voor het op diepte houden van de kil. Het jaar 1755 was een buitengewoon nat jaar, waardoor de te velde staande gewassen veel schade leden en de wegen niet waren te gebruiken. In verband met de wa teroverlast moest het vee 5 weken eerder naar de stal dan anders. Ook het voorjaar van 1756 was nat en men kon pas 5 weken later dan anders het land bewerken. De hoofdingelanden schade leden en de wegen niet waren te gebruiken. In verband met de wa teroverlast moest het vee 5 weken eerder naar de stal dan anders. Ook het voorjaar van 1756 was nat en men kon pas 5 weken later dan anders het land bewerken. De hoofdingelanden van het waterschap St-Maartendijk keken dan ook met bewondering naar het naburige Poortvliet waar een pol dermolen ondanks de grootte van dit waterschap en de vele laagliggende percelen al enige jaren in staat was de toestand normaal te houden. Ook de wegen waren er de hele winter te gebruiken Slechte wegen Hoe slecht de landwegen buiten de smalstad waren blijkt uit een post in de rekening van de Nassause Do- meinraad van 1611 inzake de trans portkosten van een houten molenas naar de landmolen (thans staat hier de boerderij Molenwerf aan Provinciale weg) in winterse omstandigheden. De diep wegzakkende wagen moest toen door tien span paarden worden getrokken terwijl tijdens het transport bijna alle gespen van de paardetuigen braken en de rentmeester op het ka steel extra touwen beschikbaar moest stellen. In de 18de eeuw stond de helft van de polders 's winters vele maanden 50-60 cm onder water. In 1756 maakte landmeter Reynier van Mourik te Zevenbergen in opdracht van het waterschapsbestuur een plan voor de ontwatering van het ruim 1800 ha grote waterschap. Zijn con clusies waren dat volstaan kon worden met de bouw van een stenen molen die het water 4 voet boven het zomerpeil kon opmalen en dat de boezem minstens 16 gemet (6,4 ha) groot moest zijn. In verband met de wind- belemmering adviseerde hij de molen tussen de 100 en 150 meter van de dijk te bouwen. De Nassause do- meinraad keurde de plannen goed, aanvankelijk met de bepaling dat de rentmeester van de Oranjes de mo lenaar zou aanstellen. Deze voor waarde liet men echter op aandrang van de ingelanden vallen. Voor de aanleg van de boezem, boezemkaden en de verbreding van de watergang naar de uitwateringssluis aan de h- aven van St-Maartensdijk werd 24 gemet land onteigend. Hoe hoog de boezemkade van de watergang langs Onder de Linden werd opgezet bleek bij de herbestrating in 1986 toen onder de huidige klinkerbestrating op circa 50 cm diepte een oude kei bestrating werd gevonden van lede steen (een witte kalkzandsteen uit het Belgische Scheldebekken die ook is gebruikt voor de gevel van het 15de- eeuwse stadhuis van Tholen; de stad 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1990 | | pagina 7