van de mondelinge overlevering.De vertelsituatie en
de bron van volksverhalen werden belangrijk:
dit houdt onder meer in dat de cultuurhistorische
situaties van een bepaalde regio en de zegspersoon
als "uniek wezen" op de voorgrond kwamen (3)
Deze moderne aanpak zet de deur naar oeverloze
beschrijving echter nog verder open.De oude verge
lijkende methode beoogde tenslotte nog het aan het
licht brengen van begrijpelijke verbanden door het
veronachtzamen van cultuurhistorische en persoonlijke
variabelen.De grote fout was alleen gelegen in de
vaak weinig gemotiveerde mythologische speculaties
die men zich permitteerde.
DE ZEEUWSE HELLEWAGEN EN DE ENQUETE van 1860
Volgens Van der Laan (4) was de hellewagen "in
Zeeland de wagen van de Duivel,die een zondaar naar
de hel rijdt".
Hoewel het een voor Zeeland tamelijk marginaal
motief betreft,illustreert de behandeling van de
hellewagen in de Zeeuwse volkskunde aardig hoe ook
in deze provincie het beeld van volksoverleveringen
in sterke mate werd bepaald door de optiek van de
folkloristen.In de bekende enquête van 1860,opgezet
door de Middelburgse geneesheer J.C.de Man (5)
was het vooropgezette doel het peilen van het kwaad
van vooroordelen en bijgelovigheden in de maatschap
pij.Het uitgangspunt was dus al niet vrij van
ideologische smetten.Voorts waren de medewerkers aan
deze enquête -de eerste folkloristische enquête in
Nederland die resultaat opleverde- medicionderwij
zers predikanten e.d. hetgeen de uitkomsten ook niet
weinig beïnvloed zal hebben.Men ging nu eenmaal niet
aan lieden die de vooruitgang vertegenwoordigden en
dat doorgaans ook niet onder stoelen of banken sta
ken frank en vrij toevertrouwen wat er nog voor
primitiefs in zijn boezem leefde .Hoewel de vragen van re
enquête zonder veel systeem waren opgezet en elkaar
deels overlapten,heeft het onderzoekje toch veel
3