kenis daarvan uit om tenslotte met een soort persoon lijke "toepassing" te besluiten.Zo op blz.9vv.:eerst wordt de aandacht gevestigd op de 12 apostelbeelden in de kerk,vervolgens wordt uitgelegd dat zij juist op die plaatsen zijn aangebracht waar zij verondersteld worden het dak van de kerk te dragen(evenals de 12 pila ren symbolen zijn van de 12 apostelen),om dan tenslotte de lezers op te roepen om zelf eerst "leerling" te zijn met het doel om apostelen te worden als "mensen die we ten dat zij geroepen zijn een deel,misschien een klein deeltje,van de kerk te schragen". Het boekje laat zich zeer gemakkelijk lezen;dat komt vooral door de rechtstreekse,persoonlijke toon én door de steeds weer doorbrekende humor.Van dat laatste enke le voorbeelden.Zo lezen we op blz 11 over het beeld van Gregorius de Grote: "Menigeen zal er waarschijnlijk raar van opkijken dat er in onze kerk,die reeds meer dan vier eeuwen als protestantse kerk in gebruik is,de beeltenis van een paus aanwezig is//Hij zit er wel erg hoog,maar dat zijn we gewoon van een paus En op blz. 43, waar het over de herenbank gaat en naar aanleiding daarvan over kerkvoogden;"We lazen eens dat bij een afscheid in Zeeland de toespraak tot de kerk voogden zeer kort was"Uw off iciële titel is weledel gestrenge heren.Dat gij streng zijt weet ik.Ik hoop dat gij ook nog eens weledel kunt zijn". Tussen de regels door krijgt men een schat aan dogmen- historisch en cultuurhistorisch materiaal,wat trouwens vooral opvalt bij herhaalde lezing van het boekje. Hier en daar proeft men ook een,zij het zeer voorzich- tiche,kritische noot bij de wijze van restaureren; zo bijv. op blz. 36, waar het gaat over de "dooptuun", die na de laatste restauratie in verschillende plaatsen in de kerk is terug te vinden,waarvoor hij niet bestemd was: "Is dat juist geweest?" vraagt Hulsbergen zich (terecht!) afHulsbergen heeft ook voortdurend aandacht voor het kerklied, o.a. op blz. 21,61,62 en 71 vv., waarmee hij aangeeft dat ook in het kerklied de kerk 34

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1984 | | pagina 36