soon van tijd tot tijd te vergewissen van eigen moge
lijkheden en beperkingen,zo is het ook voor een vereni
ging zinvol bij gelegenheden als deze na te gaan wat
men wil en wat men kan.
Bij het vorige lustrum hebben we ons een soortgelijke
vraag gesteld,namelijk welke plaats de Werkgroep bin
nen het Genootschap inneemt.Wij hebben toen gepleit
voor vrijheid in gebondenheid,het scheppen van een
zekere bewegingsvrijheid om binnen,en in de aloude
traditie van het Genootschap de wetenschap der geschie
denis te beoefenen,niet alleen passief in het analy
seren van het verleden,maar ook actief door te stre
ven naar behoud van historische objecten,voor de kennis
van het verleden van belang.
Dit ideaal is sinds 1979 verwezenlij ktIn dit jaar
werd de Beleidsnota vastgesteld,waarin een schets van
nieuwe bestuurlijke verhoudingen; in 1980 het Beleids
plan,met inhoudelijke programmering en in 1981 de
nieuwe Wet waarin de nieuwe aanpak juridisch gestalte
heeft gekregen.Als resultaten van deze nieuwe koers
mogen we de serie Werken zien,waarin in 1981 de
Synodebundel verscheen en dit jaar uitgaven over de
geschiedenis van het muziekleven in Zeeland en de
kaapvaart tijdens de Spaanse successieoorlog zullen
uitkomen.Ook de oprichting van de inmiddels zeer
bloeiende Werkgroep Theologie mag in dit verband wor
den genoemd.
Na het verkrijgen van dit zelfinzicht in de plaats
van de Werkgroep binnen het Genootschap zou ik namens
het Bestuur ditmaal gaarne uw aandacht willen vragen
voor een kritisch zelfonderzoek naar de plaats van de
Werkgroep,en die van de oudheidkundige verenigingen
in Zeeland in het algemeen,binnen het regionaal
historisch onderzoek.Wat is onze taak,wat zijn onze
mogelijkheden,wat zijn onze beperkingen?
Dit onderwerp is kortgeleden ook op de Culturele Dag
in Axel aan de orde geweest en ik verwerk gaarne de
daar gedane suggesties in dit betoog.
20