zodat de toestand over rechten en eigendommen weer geheel veranderd was, maar zeker ook
hielden de heren in Gent Cats in de gaten. Dat wist hij ook wel, want bedoelde brief van
1619 besluit hij met de woorden 'ende hout ons voor de ghene die wy altoos sullen toonen te
syn niet tegenstaende eenige sinistere presumptien die besyden af van ons genomen
moghten worden'. Wat die 'sinistere presumptien' inhouden is moeilijk te zeggen, maar het
kapittel in Gent zal het zeker van Cats eigengereid hebben gevonden, dat hij in 1618 de
tiendrechten van Biervliet voor 24 jaar had verkocht.
Zodra de vrede van Munster (1648) aan de Staten Generaal in Zeeuws-Vlaanderen een
gunstige positie heeft verschaft, is Cats weer zeer actief en ook merkbaar zelfbewuster. De
brief van 17 februari 1650, hier als bijlage toegevoegd, getuigt daarvan. De heren in Gent
moeten zich haasten, Cats heeft de "brief van donatie van keyser Balduinus" direkt nodig -
"metten aldereersten"-. Wat er op komst is heeft Cats al zo vaak voorspeld, maar men heeft
ten onrechte en tot eigen schade niet willen luisteren naar zijn trouwhartige adviezen. Om
zijn zielige positie scherp te doen uitkomen vergelijkt hij zich zelf in een combinatie van
dichtregels uit Vergilius' Aeneis (II, 246 en III, 183) met Cassandra, de dochter van koning
Priamus in de Trojaanse Oorlog, die altijd het juiste voorzegde, maar nooit werd geloofd. En
hij eindigt met wat hij een "serieuse aenmaninge" noemt, maar wat eerder een regelrecht
dreigement mag heten: een scherpe bijl zal hen treffen; dat kunnen zij weten die "het stael
kennen en de slagh sien dirigeren"; dwz. Cats zelf die als raadspensionaris wel heel dicht
stond bij wat in de politieke ketel werd gebrouwen.
Juist in deze tijd stroomt een stel "slagvaardige" zinnen uit Cats' pen: "lek heb....te grooten
kennisse van de swackheyt uwer saecken ter goeden plaetse in de Regeringe alhier om my
met een blase met boonen te laten vervaren". Of lapidair: "die niet te raden is, is niet te
helpen"; hij ontleent z'n slagzin aan een gezegde: "D'Eerweerde Heeren avonturen haar
laacken, ick niet anders als myn schaere". Cats is er van overtuigd: de heren moeten
goedschiks of kwaadschiks onder het juk door: "Ick ben geresolveert ons onderling acoort
ten volle nae te comen end goede officien aan U Eerw.te doen. wille deselve een knoop in de
biesen tegen my soucken, ick spreke klaer en rond. in utrumque paratus". Ook de volgende
zin mag "klaar en rond" Cats zelfverzekerdheid uitdrukken, de herinnering aan "Geuzen"
stond in Gent gelijk met een tijd van terreur: (1578). "Vinden U Eerw. goet en hebben
deselve lust oock in dezen tyd van vrede mette geusen daerover eens te krabbelvuysten, die
vreught sal u gerne gegunt werden". Ook de kortheid van het Latijnse metrum helpt Cats
een dreigement over te brengen: 'arma tenenti omnia dat, qui iusta negat"-Wie het
rechtvaardige weigert, geeft alles aan hem die de wapens vasthoudt. Toch heeft het nog tot
1657 geduurd, vóór het begeerde document van Gent naar Sorghvliet verhuisde (8).
Nu is het niet zo, dat Cats' fortuin veel van doen heeft met juist deze bul: Cats was aan het
einde van de Tachtigjarige Oorlog al een rijk man. P.C. Hooft acht het huwelijk van Cats'
dochter Anna een vermeldenswaard evenement, want op de volgende wijze releveert hij het
in een brief (3.6.1630): De eenige zoon ende kint van den Drost Aerssens van Breda trouwt
een dochter van de Pensionaris Catz, die maer twee kindren heeft, ende groot goêdt met
dijken in Vlaenderen gewonnen gedujrende 't laeste bestandt".(9).
Het document is ook niet herkomstig van de beroemde Boudewijn van Vlaanderen, die
keizer werd van het Oost-Romeinse Rijk ten gevolge van de Vierde Kruistocht (1202-1204),
maar van een zoon van diens zuster, Boudewijn van Courtenay (1217-1273) die al was
afgezet als keizer in 1261 en nog slechts de pretensie had. De bul zelf was al gepubliceerd in
1642 en de inhoud niet meer dan een bevestiging (1269) van een oorkonde van de regent in
Vlaanderen graaf Filips van Namen (1.10.1211). De vorm was bizonder "midts daeran hangt
een gauden seget", zoals Cats het in 1619 uitdrukte (10).
Dat bleek ook, toen deze bul nog eens opdook en wel op een veiling van Martinus Nijhoff te
Den Haag op 11 april 1859: onder nr.5 van de catalogus en als eerste onder de rubriek
"Chartes et Diplomes" paradeert daar "Baudouin II, de Courtenay, Empereur de
Constantinople dep.1239, mort 1272, confirme T'Eglise de St.Bavon a Gand dans la
possesion des biens d'une église a BiervlietOnmiskenbaar de bul waartegen Viglius van
Aytta en Jacob Cats aanliepen. Ook een bespreker van de resultaten van deze auctie is nog
7