van dit privilege en van de Zeeuwse resolutie in twijfel te trekken, vroegen van beide een
kopie. Bij rondvraag over deze kwestie verklaarden de edelen volgens het privilege te willen
handelen (65), bij welke mening de steden Dordrecht, Amsterdam. Rotterdam, Hoorn en
Alkmaar zich aansloten.
Alvorens te besluiten zullen de vertegenwoordigers in de Staten eerst de te berde gebrachte
resoluties en privileges met hun lastgevers bespreken. Of er tijdens de Statenvergadering
van 9 april 1631. toen de leden zich opnieuw bogen over de benoemingskwestie, nog
discussies hebben plaatsgevonden is mij niet bekend, daar helaas de aantekeningen van
Stellingwerf over deze zitting ontbreken. De verkiezing kon nu plaats vinden "mits blijvende
bij den Placate van den Jare vijfthien-hondert vijf en vijftigh"(66). De edelen, Dordrecht,
Delft, Rotterdam en Den Briel brachten hun stem uit op Van den Honaert, de overige
steden stemden Pauw.(67)
III. ENIGE VERONDERSTELLINGEN NAAR DE REDENEN WAAROM CATS NIET
WERD VERKOZEN.
Leggen we de Resoluties van de Staten naast de aantekeningen van Stellingwerf, dan
verschaffen de aantekeningen althans op twee punten wat meer duidelijkheid: welke de
argumenten zijn waarmee bepaalde steden Cats van verdere mededinging willen uitsluiten,
en welke steden die uitsluiting willen.
Amsterdam wees op het precedent van 1585, toen de Staten bezwaar hadden gemaakt tegen
de afgevaardigde van die stad, pensionaris van de Wercke, omdat hij een Brabander van
geboorte was: "en het voornoemde Privilegie vooral tot deser tijdt niet en dient
geinfringeert"(68). Amsterdam had hiertegen ingebracht dat het Privilege van 1555
betrekking had op ambten in het gewest Holland waarvan het recht van benoeming berustte
bij de graaf of diens stadhouder, en niet sloeg op door de steden te vergeven ambten zoals
dat van Raadpensionaris, hetwelk als een partikulier ambt moest worden beschouwd. De
Staten echter verklaarden dat hier alle ambten onder vielen "sonder onderscheydt, ofte die
ter dispositie van den Grave van Hollandt, synen Stadthouder, eenige Particuliere Heeren
ofte Steden staen;"(69). Zo gezien werd niet alleen de afvaardiging naar de Staten als
onrechtmatig beschouwd, maar tevens was van de Wercke's bekleding van het
pensionarisambt van de stad Amsterdam in strijd met 's lands privileges.
Dit was niet de enige keer dat de Staten teruggegrepen op het privilege van 1555, ook in de
latere jaren tachtig van de zestiende eeuw werd dit privileges blijkens de Resoluties nog
menigmaal gehanteerd, nadien echter niet meer.(70) Als regel kon worden aangenomen,
aldus de Resolutie van 15 april 1588, dat ingeborenen van Holland, Zeeland en Utrecht tot
de openbare funkties werden toegelaten:"...overmids den Verbonde ende Unie in den Jare
1534 met deselve gemaeckt. ende dat deselve landen onder één Gouvernement begrepen zijn
geweest, mids dat die in eenige officien syn daerin sullen mogen blijven." Het beginsel dat
men ingeboren moest zijn om te worden toegelaten tot de ambten moge dan meerdere
malen zijn toegepast, of het ook konsekwent gebeurde staat nog te bezien.Zo vermeldde de
resolutie van 9 oktober 1588 dat er een opvolger moest worden gevonden voor "Mr. Jan van
de Wercke, lid van den Hoogen en Provincialen Hove in Hollant."
Was dit privilege in de situatie van 1555 zeker van betekenis, en kon men die betekenis er
misschien in de jaren tachtig ook nog aan toekennen, de benarde situatie van de Republiek
in aanmerking genomen, in de omstandigheden van 1631 was dit privilege toch tot een
formalisme geworden.(71) Tijdens de gehele aanloop tot de nominatie en ook tijdens de
vergadering van 21 december 1630 w as er van dit privilege geen enkele sprake. Pas rta hei
kerstreces werd het in de strijd geworpen, hetgeen de indruk wekt dat wij hier niet te doen
hebben met een levend beginsel, maar met een dode letter, die. nu het zo uitkwam, nog goed
bruikbaar was. Deze indruk wordt versterkt door hetgeen vermeld staat in de Instructies
aan de Gedeputeerden ter Daghvaert van Amsterdam over de nominatie en verkiezing van
de Raadpensionaris.
72