waar het ging om de machtsverhoudingen op het Europese continent. De stadhouder, zo oordeelden zij, liep de kans het opkomende Frankrijk al te zeer in de kaart te spelen wanneer hij de oorlog tegen Spanje voortzette.(18) In het gewest Holland scheen de neiging tot vrede zelfs toe te nemen. In december 1630, slechts enkele maanden na het verdrag met Frankrijk, kwam een Hollandse delegatie bij de prins pleiten voor een bestand. Frederik Hendrik liet ondubbelzinnig weten dat van een bestand geen sprake kon zijn en adviseerde de heren :"sich wederom te stellen in postuyre van oorlogh, ende den vyant den stadt van Antwerpen, of ander important lidt, af te rucken."(19) Bij monde van Cats maakte de prins zijn standpunt nog eens duidelijk in de Statenvergadering van Holland.(20) De vraag naar oorlog of vrede was een zaak die niet alleen 's lands bestuurders bezig hield, veel heftiger nog beroerde deze kwestie wat men zou kunnen noemen de publieke opinie. Het land bleek spoedig verdeeld in "trevisten" en "anti-trevisten"; beide partijen bestookten elkaar met pamfletten, waarin voornamelijk kwesties van binnenlandse aard door voor en tegenstanders van een bestand aan de orde werden gesteld. Markante voorstanders van de oorlog waren de strenge calvinisten, de contra-remonstran ten. Zij toch hadden de opstand tegen Spanje altijd beschouwd als een strijd voor de gereformeerde religie. De val van 's Hertogenbosch was in hun ogen slechts een eerste stap op weg naar de protestantisering van de katholieke Zuidelijke Nederlanden. Reeds tijdens het beleg had de bekende calvinistische predikant Gijsbert Voetius, afgevaardigd door de Synode van Zuid-Holland, de stadhouder voorgehouden:"dat de christelijke overheid in de oorlog die ze voert voor de religie ende den staat niet zo zeer te letten heeft op conquesten van landen ende steden als wel op de uitbreidinge van des Heren Woord ende de voortplantinge van Zijn kerke."(21) Een bestand zou het voortijdig afbreken betekenen van de calvinistische expansie, en dat niet alleen: het vorige bestand indachtig waren deze kringen bevreesd voor godsdienstige en politieke twisten .(22) Reden voor deze vrees was er huns inziens te over. Misprijzend wezen de contra-remonstran- te naar de steeds openlijker en steeds veelvuldiger voorkomende godsdienstoefeningen van o remonstranten, en klaagden steen en been over de laksheid waarmee de magistraten tegen deze misstanden optraden. Deze wrevel ontwikkelde zich tot regelrechte woede, toen in januar 1630 bleek, dat de Amsterdamse vroedschap de felle calvinist ds.Smout de stad had uitgezet. Deze dominee had de vroedschap doorlopend gehekeld wegens het oogluikend toestaan van remonstrantse kerkdiensten. De "kerkelycken" protesteerden heftig tegen deze "uitzetting": de burgelijke overheid had hier op ongeoorloofde wijze ingegrepen in kerkelijke zaken, en zij eisten van de Staten van Holland, de Staten-Generaal en de stadhouder maatregelen tegen de magistraat van Amsterdam. Bij herhaling werd de zaak Smout in de Statenvergadering van Holland aan de orde gesteld, maar Amsterdam, hierbij gesteund door Rotterdam, Delft en de edelen, wist in de loop van 1630 de zaak zó te plooien, dat geen der geëiste maatregelen werd genomen. Nu de godsdienstige geschillen tot twisten dreigden uit te groeien, bleken de calvinistische steden in Holland moeilijker tot een bestand over te halen dan voorheen. Dit werd de Statenvergadering duidelijk gemaakt door de stad Haarlem, met Leiden de meest Contra-Remonstrantse stad in Holland, die in een missive aan de Staten de kwestie van een bestand verbond aan de zaak der Remonstranten.(23) Slechts dan was een bestand mogelijk, aldus dit schrijven, als de kwestie van de religie in die zin werd geregeld dat de besluiten van de Dordtse synode inzake de remonstranten strikt zouden moeten worden uitgevoerd. Dit zou betekenen dat Amsterdam een eindweegs aan de klachten der "kerkelycken" tegemoet zou moeten komen vooraleer de stad de wens tot een bestand in vervulling zou zien gaan. Zodoende raakte de zaak van het bestand steeds nauwer verbonden aan de gedragingen der Remonstranten 't en sal gheen trefves worden soo men de spyeker niet verlaet," aldus een Amsterdams magistraat tegen de Remonstranten als hij hen verzoekt hun godsdienstoefe ningen in dit pakhuis een tijdje op te schorten.(24) Hun tegenstanders verdachten de Remonstranten ervan tijdens een bestand hun slag te slaan en zagen de laatstgenoemden daarom als ijveraars voor de vrede:"...dewijl se machtigh 67

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1978 | | pagina 69