I.DE POLITIEKE SITUATIE IN DE REPUBLIEK IN HET VERKIEZINGSJAAR 1630.
Het begin van Cats' optreden als waarnemend Raadpensionaris viel ongeveer samen met
de roemruchte val van Den Bosch op 14 september 1629. Nog kort geleden zo in de knel,
kwam de Republiek en niet in de laatste plaats Frederik Hendrik tot macht en aanzien in de
ogen van vriend en vijand. In de Republiek waren de reakties op deze overwinning
verschillend. Voor Amsterdam betekende de val van 's Hertogenbosch een gerede
aanleiding een ernstige poging te ondernemen om tot een bestand, eventueel zelfs tot een
vrede, met de vijand te komen.(8) De stad achtte de continentale expansiepolitiek van de
stadhouder, met daaraan verbonden een geldverslindende oorlog, nadelig voor haar
handelsbelangen.(9) en wilde veel liever de macht van de Republiek aanwenden voor het
veilig stellen van de handelsbelangen. De snelle doorstoot van de Habsburgse legers naar de
Oostzee, en kort daarop het aanzienlijk succes van de Zweedse koning op het Duitse
strijdtoneel waren voor het ogenblik grote bedreigingen voor de zo belangrijke
Oostzeehandel. Amsterdam werd in deze opvatting gesteund door Rotterdam en
Dordrecht.(lO) De houding van de andere steden op dit punt was over het algemeen
weifelend, terwijl enkele tegen het sluiten van een bestand waren en bepaalde eisen stelden
alvorens zij met vredesonderhandelingen wilden instemmen.(ll)
Waren in de Staten van Holland de meningen verdeeld, in het gewest Zeeland heerste een
uitgesproken voorkeur voor voortzetting van de oorlog; deze voorkeur ontsproot
voornamelijk aan het profijt dat de oorlogssituatie voor Zeeland opleverde zoals de
verovering van de Zilvervloot en het Zuidamerikaanse Pernambuco.
Voor de overige gewesten gold dat zij doorgaans de houding van de prins volgden, die in de
loop van 1630 steeds meer aanstuurde op een alliantie met Frankrijk en derhalve
voortzetting van de oorlog.
De stadhouder stond na de val van 's-Hertogenbosch in dubio, hoe nu verder zijn
krijgssuccessen uit te buiten. Mogelijk bestond de kans de vijand concessies af te dwingen
onder indruk van de recente militaire successen. Reeds voor de val van Den Bosch waren er
op diverse wijzen kontakten geweest met de vijand over een eventueel bestand.(12) Toen
scheen het Spaanse bewind als voornaamste oogmerk te hebben door een bestand de val van
Den Bosch te voorkomen. Toen dit niet lukte en de stad toch in handen van de Staatse
legers viel, waren het vertegenwoordigers van de Zuidnederlandse adel en de clerus die
bereid waren met de Republiek tot overeenstemming te komen. De hertog van Aersschot en
de aartbisschop van Mechelen maakten hun ontevredenheid over het Spaanse bewind in
Brussel duidelijk, en drongen er bij de aartshertogin op aan te streven naar een of andere
vorm van samengaan met de zeven noordelijke provincies.(13) Afgaande hierop drong
Holland er bij de prins op aan de vredesbesprekingen uit te breiden,(14) en het wilde in
december 1629 al bij voorbaat 50 pas gelichte compagnieën afdanken,(15) zeer tegen de zin
van de prins.(16) De ontwikkeling van de Europese situatie was, naar het oordeel van de
prins, van dien aard dat een bestand het wankelende Spaanse bewind gelegenheid zou geven
weer op krachten te komen, waarna het de moeizaam verworven krijgssuccessen te niet zou
doen.
De vrede tussen Engeland en Spanje in november 1630, de neiging van Frankrijk om het
konflikt met Spanje in Italië te beëindigen, het dreigende samengaan van Philips IV met de
Duitse keizer, waren voor Frederik Hendrik alle tekenen die er op wezen dat de Republiek
binnenkort te maken zou krijgen met een krachtig Spaans offensief waartegen men zich
moest wapenen. De Franse diplomatie spant zich ten zeerste in om de stadhouder in deze
inzichten te sterken, en tracht met de Republiek tot een overeenkomst te geraken waarbij de
laatste zich min of meer verplicht de oorlog met Spanje voort te zetten.Het gelukte Frankrijk
inderdaad de Republiek tot zo een alliantie over te halen, maar dat betekende niet dat
vredesgezinde groeperingen hier te lande vanaf dat ogenblik van verdere pogingen afzagen
voorstanders van de oorlog tot andere gedachten te brengen.(17)
Tegenstanders van de oorlog achtten de Spaanse macht een fictie. Een voortdurende
bestrijding van deze macht was schadelijk, niet alleen uit financieel oogpunt maar tevens
66