Een omvangrijk deel van zijn boek wordt in beslag genomen door een opsomming van voortreffelijke vrouwen in verleden en heden, die de vele kwaliteiten van het vrouwelijke geslacht moeten demonstreren. In dit verband is het hoofdstuk over de "borgelijcke Wijsheyt" het meest opmerkelijk. Van Beverwijck meent dat een vrouw eveneens de bekwaamheid tot regeren bezit. Dit bewijzen niet alleen de regerende vorstinnen, maar eveneens de wijze vrouwen van ambtsdragers uit zijn omgeving. Wanneer een echtgenote een dergelijke invloed heeft dat ze in feite de beslissing neemt: "...Waer het dan niet beter, dat sy selve op't Stadthuys quaem? ende is 't oock niet billick, dat by vele ende de wijste volckeren de Vrouwen mede haer erffenisse aen de Rijcken hebben?"(65) De bestaande takenverdeling tussen man en vrouw vecht van Beverwijck niet aan, maar hij ontkent, dat de taak van de vrouw minderwaardig zou zijn of van mindere betekenis voor het sociale leven. Belangrijk acht hij opvoeding en ontwikkeling daar hij meent, dat een groot deel van de achterstand van de vrouw te wijten is aan onwetendheid. Vandaar zijn grote bewondering voor ontwikkelde en kunstzinnige vrouwen, in het bijzonder voor Anna Maria van Schurman. Zijn bewondering voor haar bracht hem ertoe zijn dochtertjes eveneens reeds vroeg met de wetenschap vertrouwd te maken: "...soo beweeght, dat ick niet heb be met goede oogen konnen aensien. dat den goeden Geest van mijn twee dochterkens in gemeen Vrouwenwerck zouden verstickt werden; derhalven onderwijse ick haer uyt schooi komende ende genoegh gespeelt hebbende, beneffens haer broeder, over tafel, ende by't vyuer".(66( In 1639 verschijnt naast de "Wtnementheyt" het werk "Minnespiegel ter deughden" van de Amsterdamse smid en dichter Johan Harmenszoon Krul. Deze schrijver was in die tijd een leidende figuur van de Amsterdamse rederijkerskamer de Eglentier. Krul is waarschijnlijk uit een lager sociaal milieu afkomstig en zeker in ontwikkeling en literair peil niet van het niveau van Cats en Van Beverwijck. In stijl en methode volgt hij bewust Cats na.(67) De ideale vrouw beschrijft hij als een vrij willoos wezen, die haar rechtschapen, maar patriarchale echtgenoot in alles ter wille moet zijn. "Een vrou is als een paert, dat als 't sijn wille heeft, Seer weinigh na de wil van sijne meester leeft."(68) Haar taak is het een steun voor haar man te zijn en het huishouden goed te bestieren. Over ontwikkeling van de vrouw en activiteiten naast haar huishoudelijke taak rept hij met geen woord: hij zal dit hoogstwaarschijnlijk overbodig en ongepast vinden. Een ander geluid horen we van een jongere collega en vriend van Van Beverwijck, Daniel Jonctijs, eveneens afkomstig uit de Dordtse literatoren kring. Weliswaar schreef hij een lofdicht voor de "Wtnementheyt", maar in 1646 publiceerde hij een pamflet in antwoord op dit werk. "Der mannen opperwaerdigheyt, tegens de vrouwelijcke lofredenen van Dr. Joh. Van Beverwijck. "Hierin verzet hij zich tegen de eenzijdige ophemeling der vrouw door Van Beverwijck.(69) Daarnaast heeft Jonctijs zich zeer uitgebreid met de problematiek rond huwelijk en liefdeszaken beziggehouden o.a. in "Venus en Minerva"(1639) in het zeer lijvige, posthuum verschenen 'Toneel der Jalouzijen". (1660) In deze twee werken manifesteert hij zich als een man die vele facetten ziet aan de verhouding man-vrouw-maatschappij. Desondanks is het moeilijk aan te weet te komen welke plaats hij precies aan de vrouw toewijst. Sommige passages in zijn werk doen vermoeden dat hij een zekere prioriteit aan de man toekent, maar echt duidelijke uitspraken hierover komen niet voor.Zeer gepronceerde denkbeelden hierover treft men wel in het in 1646 bij Thomas Dirksz. Cel-Born te Rotterdam uitgegeven werkje over de suprematie van de man, dat wij hier boven reeds noemden. Met medische en theologische argumenten valt Jonctijs op vrij felle wijze het standpunt van Van Beverwijck aan. De vrouw moet van het door collega Van Beverwijck 44

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1978 | | pagina 46