Reeds in deze schooljongensjaren had Cats zijn eerste amoureuze ervaringen.
"Mijn aert was van der jeught genegen om te mallen,
En't vrouwelijck geslacht dat heeft mij wel bevallen;
Hierdoor wiert ick verruckt byna eer ick het wist,
En heb, eylaes! hierin geen kleynen tijd gequist."(3)
In tegenstelling tot een, naar Cats' idee, vrij onschuldige kalverliefde meent hij, dat een
andere ervaring uit deze jaren een slechte invloed op hem heeft gehad. Een dienstbode van
Mevrouw Kemp, "die buytens tijts had misbruyckt haar beste pandt",placht 's nachts op
eigen initiatief naar de kamer der kostjongens te komen en deze te onderhouden met
praatjes, die voor Jacob "smaeckten naar het hof en oock naar geyle min". (4)
Cats trekt een algemene les uit deze ervaring. Hij is van mening, dat dergelijk soort meisjes
niet in huizen zouden moeten werken waar opgroeiende jeugd is, want onkruid dat gezaaid
is, is moeilijk uit te roeien. Verbetering is bij deze meisjes niet te verwachten: wie eens
oneerbaar is, blijft oneerbaar.(5)
Een zelfde soort ervaring, die voor hem bijna "verkeerd" was afgelopen, ondervond Cats in
zijn studententijd in Leiden. Alweer nam zijn hospita aldaar een meisje in dienst, dat Cats
en zijn mede-studenten het hoofd op hol bracht en hen hun studie deed vergeten. Ofschoon
Cats later beweerde dat hij zover niet gegaan was, heeft hij toch enige tijd gevreesd met een
ongewenst vaderschap te worden belast. In deze affaire speelt het meisje de rol van
verleidster en afleidster, maar Cats oordeel over haar is niet zo negatief, als dat ten aanzien
van de dienstbode van Kemp, omdat het vooral hij en zijn ervaren mede-studenten het
waren die de actieve rol speelden. Cats heeft, naar eigen zeggen, uit deze ervaring wel lering
getrokken:
"Ick ben na desen tijt door onvoorsichtigh mallen.
In soo verbosten staet mijn leven noyt gevallen".(6)
Aangetrokken tot het vrouwelijk geslacht bleef hij echter wel. Te Orleans gebruikte hij veel
van zijn studie bedoelde tijd voor bezoeken aan "juffers van de stadt". Tot een huwelijk met
een der Orléanse meisjes liet hij zich echter niet verleiden, hoewel het hem veel moeite
kostte. Met nadruk wijst Cats erop, dat het bij zijn bezoeken aan de "juffers" ging om
eerbare contacten: "Ick heb in Engelant noch in de Fransche kust nooit hoerhuys ingegaen,
nooit hoerenbrandt geblust".(7)
Na enkele omzwervingen vestigde Cats zich in 1603 te Middelburg, als één der
stadsadvocaten. Zijn nu vaste maatschappelijke positie en het verlangen naar huiselijke
gezelligheid deden hem omzien naar een geschikte vrouw. Dat daarbij zijn verstand boven
zijn gevoel prevaleerde bewijst de bekende affaire met een meisje,waarop hij werkelijk
verliefd was. Het faillissement van de vader van het meisje deed hem van een verbintenis
afzien.
"Maer siet het ongeluck, haer vader overkomen.
Heeft van mij t'eenemael haer liefde wegh genomen,
Soo dat ick naderhant, hoewel niet sonder strijt,
Socht van de minnebrandt en haer te zijn bevrijdt".(8)
Uitvoerig bespreekt hij zijn eigen innerlijke tweestrijd. De gevoelens van het meisje laat hij
in dit verband geheel buiten beschouwing.
In 1605 huwde hij de aantrekkelijke en bemiddelde Elisabeth van Valckenburgh, afkomstig
uit Amsterdam. Alles wijst er op, dat dit een goed huwelijk is geweest. Cats spreekt in zijn
werk steeds zeer lovend over zijn vrouw, die een ontwikkelde en vrome vrouw was en voor
hem tevens het model van een goede huisvrouw. Zij heeft Cats bovendien bijgestaan in zijn
dichterlijke arbeid en hem ingelicht over huishoudelijke zaken. Deze informatie moet
immers van de vrouw komen, aldus Cats.
30