De invloed van Cats op Van de Vennes dichtwerk is vooral te merken in het eentonige metrum. Vaak verviel hij in Catsiaanse langdradigheid (39) en hij moet de half in slaap gesukkelde lezer met uitroepen als „Weerde Leser beydt noch wat" telkens op de been helpen. Cats had meer waardering voor Van de Vennes werk dan Johan de Brune. Dit blijkt uit zijn verklaring van het feit dat hij zijn spreekwoorden laat begeleiden met emblemata: omdat de poezie een sprekend schilderij is en een schilderij zwijgende poezie is. (40) 3. DE INVLOED VAN HET ZEEUWSCHE GEESTESLEVEN OP VAN DE VENNE Bol noemt deze invloed „het Zeeuwsche zuurdesem" (41). Een treffend beeld, want de pessimistische wereldbeschouwing die het Zeeuwse geestesleven, vooral dat van de piëtisten, (42) kenmerkt, begint pas in zijn Haagse periode vat op Van de Venne te krijgen. Aanvankelijk was zijn palet kleurrijk, zijn schilderijen vol van mensen, vertoonden zij humoristische trekjes en was aan menig detail grote zorg besteed. Later, bij de ouder wordende Van de Venne versomberden zowel zijn palet als zijn onderwerpen. Bedelaars en arme boeren in hun ellendig bestaan begonnen hem te fascineren. Vormden deze figuren eerst de aankleding van zijn taferelen, de vrolijke noot bij een statig gezelschap, nu zijn de prinsen verdwenen, het landschap is tot een droomachtige kaalheid beperkt. De dood is een steeds terugkerend thema. Hij geeft het weer in bruin, grijs en wit. De grisaille leent zich tot het uitdrukken van een grauwe stemming, van dreiging, onheil en verderf, van jammerlijke of sinistere taferelen. (43). Vele van zijn tekeningen dragen een moraliserend opschrift in gotische letters, „al te veel is ongesond", „Allemans vrees" (de dood), ,,'t is jammerlijk" zijn er voorbeelden van (zie afb. 7 en 9). Leest men echter zijn dichtwerk, dan ziet men dat hij, althans niet voordat hij de 45 jarige leeftijd is gepasseerd, niet een man was die wegkwijnde door het zien van de noden van zijn medemens. Het was het tragisch-komische dat hem trof. III VAN DE VENNE ALS DICHTER Van de Venne begon in dezelfde periode, dat hij van veelkleurig schilderen op grisaille overging, zich met schrijven bezig te houden. Zijn dichttrant is taai (44), zijn toon is volks- al ontsnapte hem zelden een onvertogen woord (45) - en zijn bedoeling is te vermaken en praktische wenken te geven. Geen diepe gedach ten; geen poging om, zoals bij Cats, het alledaagse met het religieuze te verbinden. Van de Venne wilde gebruik maken van volkswijsheid, niet van hem voorafgegane schrijvers, wat diegenen doen, „die juyst niet en derven uyt oude weghen stappen". Zijn voorbeeld moest „het geschapen leven selve" zijn. (46) Hij had een warm gevoel voor de „goed-rondicheyt van onse vrij-borstige inlandsche tael" (47) Zijn behagen in spreekwoorden spreekt zowel uit zijn schilder- als uit zijn dichtwerk. In beide vertonen zich de trekken van Brueghels spreekwoorden illustraties: 1. Het woordelijk nemen van uitdrukkingen 2. Het karikaturiseren door het overdrijven van hartstochten 3. Het karikaturiseren van verschijningen, die voor bepaalde categorieën van mensen, bijv. monniken, typisch zijn. 4. Onverwachte situaties met een drastisch effect. (48) 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1978 | | pagina 25