Van de Vennes aandeel in de 'Zeeuwsche Nachtegael' bestond niet alleen uit de illustraties,
maar ook uit een dichtwerk. In de 'Zeeusche Meyclacht ofte schyn-kycker' horen we hem
betogen, dat de schilderkunst niet onder doet voor de dichtkunst. Hij staat in het gezelschap
van de 'Nachtegael' als vertegenwoordiger van de schilderkunst (indien we de glasschrijver
Pieter van Meldert buiten beschouwing laten) alleen. Terwijl er in Middelburg een aantal
uitstekende schilders waren (30), zoals Ambrosius Bosschaert, Christoffel van den Berghe,
Mattheus Molanus en Jacob Geel, was van de Venne de enige die zich toegang had weten te
verschaffen tot Cats' elite. Dat de schilderkunst in Middelburg bloeide laat zich verklaren
uit de toevloed van uitgeweken Vlamingen in het einde van de 16e eeuw, waaronder
Antwerpse schilders (Via hen liet Brueghels invloed zich gelden!)
Van de Venne werd dan ook niet in de eerste plaats als schilder gewaardeerd, maar als
tekenaar, als illustrator. De graveerkunst, geheel in dienst van de letteren, werd in die elite
beoefend en hooggeschat (31).
Franken noemt Simon van Beaumont een van Van de Vennes vrienden. Dit baseert hij
misschien op het feit dat Beaumont een, overigens flauw, lofdicht schreef op de Sinne-vonck.
Maar Van de Venne wordt in de vriendenkring van Beaumont niet genoemd.(32).
Johan de Brune spreekt in het voorwoord van zijn 'Emblemata of Zinnewerck' (Amsterdam,
1624) niet over de illustrator, waardering voor Van de Vennes werk toont hij evenmin:
hoewel de prentjes alleen voor het vermaak schijnen te zijn, brengen ze een boodschap over,
maar 'gelyck oesters, die aen de rotsen of zee-hoofden gehecht zijn, het leven verliezen,
wanneer haer schelpe af-getrocken wert, alzoo en zijn die beelden maer enckele beuzelingen,
zoo zij alleene, en zonder hare toepassinghe aengemerckt werden'.(33)
VAN DE VENNES VERHOUDING TOT CATS
De wijze waarop Van de Venne over Cats schrijft, duidt er eerder op dat hij Cats als een
gewaardeerde opdrachtgever beschouwde, dan als een vriend. In het voorwoord dat hij
schreef voor Cats 'Houwelick' stelt hij zich niet op naast Cats, als diens medewerker, maar
naast de lezer en duidt hem aan met 'den Autheur'.'onsen Schrijver'. (34) Voorts verklaart
hij nauwelijks te kunnen oordelen over de inhoud van het boek, maar meent desniettemin
dat er waardevolle raadgevingen in verborgen zijn. Na de indeling van het boek beschreven
en toegelicht te hebben, eindigt hij zijn voorwoord als volgt:
'Meer, l.ezer, en hebje van my hier niet te verwachten. Ons, dat is myn broeder
saliger ende my, is alleen toegestaen het beleydt van dese lichte peerden:Daer het
aenden man gaet, sal de Schrijver selfs tot u spreken, bidde u'oock van myne
kunste heusselick te willen oordelen.(35)
Ook in het voorwoord van het 'Tafereel van de Belacchende Werelt' klinkt meer ontzag dan
vriendschappelijke vertrouwdheid:
...ter tydt en wylen, dat ick oock besigh heb gheweest met Teyckenen, tot Uit-beel-
dinghen van de loffelycke Rede-wercken van den beroemden Ed: Ridderlycken
Heer Jacob Cats, die ick al over 18 jaren hebbe dienst gedaen met de Konste, nae
myn vermogen, ende noch doe'.(36)
In dit uitwijden over Cats schuilt natuurlijk ook een element van reclame.
Bij de standkoming van de illustraties, althans wat de inhoud van de voorstelling betreft, is
de rol van Cats dominerend geweest, en vormde Van de Venne de luisterende partij:
'...Printen die ik uyt den Mont des Autheurs selfs hebbe geteyckent, en mitsdien
ten volle ben onder-recht wat hy daer mede voor heeft,'(38)
21