LOOPBAAN IN HET ST.LUCAS-GILDE. Het meester-worden week voor schilders enigszins af van de procedure in andere gilden: het afleggen van een meesterproef. Reeds in de 16e eeuw ontstond de gewoonte, dat hij, die zijn verplichte leertijd (2 tot 3 jaarvolbracht had, als zelfstandig meester optrad en zijn stukken desgewenst signeerde. Het was derhalve leerlingen uitdrukkelijk verboden dit te doen.(15). Kijken we naar de leerperiode van Van de Venne, dan zien we dat hij zich, naar gildemaatstaven, ruimschoots geoefend heeft. In 1614, als 25 jarige, begint hij met het signeren van zijn werk. Het gilde bood bescherming tegen concurrentie. De keerzijde van de medaille was de vele gedragsbepalingen. Slechts in enkele gevallen kon men zich daaraan onttrekken. Een van die omstandigheden was het hoofse schilderschap. Niet alleen financieel, maar ook sociaal betekende dat een verandering, die de schilder in aanzien deed stijgen. Van de Venne maakte vele portretten van de leden van het huis Oranje-Nassau om zo de aandacht op zijn kunnen te vestigen. Maar niet van de prins, maar van de Staten kreeg hij een opdracht.(16) Dat Van de Venne er lang naar verlangd heeft om als hofschilder te kunnen optreden, blijkt uit het woord 'eindelijk' in een brief die hij aan Huygens schreef (1635): 'Versoeckende altijt UEd. genegentheyt over de konst, die ick alle dagen noch by de hant hebbe, om eyndelyck eens te verkrygen, dat ick mochte de eere hebben wat aerdighs te maecken in de konstkamer van de Doorluchtigen Prince van Oranje, gelyck andere hebben gedaen'.(17) Het hofleven in Den Haag was van bescheiden formaat. Grote opdrachten werden er niet gegeven. Toen er zich een gelegenheid voordeed, de decoratie van het Huis ten Bosch, wendde de opdrachtgeefster.Amalia van Solms, zich niet tot Noord-Nederlandse, maar tot Vlaamse schilders, waaronder Jacob Jordaens. Haar voorkeur ging waarschijnlijk naar de Vlamingen uit omdat hun kunst een aristocratischer karakter droeg en meer de mode in Europa volgde. In de Noordelijke Nederlanden heerste een bescheidener vorm, liever gezegd een afwijking van de in Europa heersende barok.(18) De schilderkunst droeg hier een burgelijk karakter (19) en Van de Vennes genre-stukken hadden dat ook. De meest voordelige opdrachten kwamen uit het buitenland. Ook Van de Venne heeft geprofiteerd van de belangstelling voor Noord-Nederlandse schilders: hij kreeg een opdracht van Christiaan IV, koning van Denemarken. De meeste schilders konden van de verkoop van hun eigen werk alleen niet leven. Velen hadden dan ook een bijverdienste. Jan Steen dreef een taveerne, Jacob Gillig was cipier van het stedelijk gevang te Utrecht. (20) Algemeen was de handel in schilderijen, prenten en tekeningen door schilders. Dit was ook het geval bij Jan Pietersz. en Adriaen.Een belangrijk onderdeel van die schilderijenhandel betreft kopieën; dit blijkt uit een lijst van te verkopen stukken uit 1647 van Adriaen.(21) Het St.Lucas-gilde te Leiden, waar Van de Venne zijn loopbaan begon, was na 1550 in verval geraakt en had het beleg van 1574 niet overleefd; het werd in 1615 opnieuw opgericht. Zo kwam hij pas in Den Haag, als leerling van Jeroen van Diest, in aanraking met het gilde leven. Het Haagse gilde was in 1487 als een geestelijke broederschap gevormd en omvatte de gemeenscilders, glaesmackers, borduyrwerckers, beeldsniders en verlichters.(22) Na zijn verblijf in Middelburg (1614-1625) keerde Van de Venne terug in Den Haag. Zes jaar na zijn intrede in het gilde werd hij opgenomen in het bestuur als hooftman; in 1640 bekleedde hij het ambt van deken.(23) Toen was zijn rol nog niet uitgespeeld. In 1655 behoorde hij tot de groep schilders, die zich tot de Haagse magistraat wendden om afscheiding van het St.Lucas-gilde te verkrijgen. Niet dat zij een nieuw gilde wilden vormen, maar zij wensten niet langer met hun vroegere 15

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1978 | | pagina 17