- 11. - 15a. Kruusboge, bekend gegeven voor Aag.is verder op Z.eil. niet bev.; voor Z.V1. bev. voor CzSdk.met aanteke ning in de lat was een overlangse uitholling gemaakt, waarin de pijl kwam te liggen. De pijl was ook wel van massief hout, waardoor het schieten met de kruusboge gevaarlijker was, dan met de pieleboge b. c. d. pieleboge alg. bevestigd. volg. Ha. werd al daar piel-en-boge gezegd; ook hierbij werd wel met hou ten pijlen geschoten, aldus Ier.; de dop (pijlkop) was van hout Ier.; van de bast van vliender'out Dsr.; CzSdk.; deze vlierkop diende om de piele bij het af schieten in de juiste baan te houden Ha.; bij gebrek aan vlienderout werd voor de pijlkop ook wel een spijker gebruikt Hp AantHa. en Dsr. wijzen er op, dat op de tekening de inkeping a.d. onderkant van de pijl niet zichtbaar is met deze inkeping, die vlak onder een knoop in de rietstengel wordt aangebracht, "zit" de pijl op het touw. 16. opg. Ax. De kwaoie dikte opzwelling van de pens bij veen door het eten van natte klaver is bev. d. Obg.; Hp.; AxNz Aant. Kpl.wel die koeie stoeng dikke Nota bene. Voor de term oploape(n)gegeven d. Bns als benaming van dit ziekteverschijnsel, zie W.Z.D. 66^-665 art. oploop 2 en oploope(n 17. opg. Ktg. kwikkeliengsjes kleine karweitjes; aldus niet bev. De vorm kwitteriengsjes in deze geg. d. Ier. Hierbij sluit zich aan (W.Z.D. 517) kwitterachtig graag knutse lend en kwitterenopget. d. Gdrmdh 18 a. b. c. zie hierachter Bijzonderheden omtrent het in spannen der paarden op de weg en bij het landwerk. 19a- maoibêênen bij mensen, tengevolge van zwaar landwerk: bev. d. Obg.; Hp. (zie aant.); Mdh.; Smd. Aant. De benaming maoibêênen voor de ietwat doorgezakte, uitstaande stand der benen bij bejaarde boeren knechts brengt inzender D. Dekker in verband met het dagelijks maaien van een portie klaver voor de paarden (verg. peisteren W.Z.D. 704), dat tot de

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1971 | | pagina 13