I. ALGEMEEN.
A. Muntwezen; Zeeuwsche Munt.
1. BEOEKEMAJCGeschiedenis der Zeeuwsche munt van hare
oprichting tot de uitvaardiging van de generale ordonnan
tie van het jaar 1606, waaraan is toegevoegd eene chrono
logische lijst van de van - 1580-1798 in Zeeland geslagen
munten
Arch.Z.G.d.W.V (1882), 2e st., blz. 171-331.
2. CALAND,F. Copie van de ordonnancie opt stuck vander munten
gemaict inden jaere XIIIJc ende dertich XXIIJ in Julio.
Tijdschrift, 1901, blz. 281-296 en 355-366.
3. HOITSEMA,Cen F.FEITH. De Utrechtse Munt. Utrecht, 1912.
Hierin blz. 71-72 De Zeeuwsche munt.
If. KLAASSEN,C.J.F. Het voorspel tot de oprichting van de
Zeeuwse munt van 15^3 tot de dood van Willem van Oranje
in 1584.
Z.pl.1969. Stencil.
5. MAN,M.G.A.DE. De grafelijke munt van Zeeland en de balans-
meesters die er voor hebben gewerkt.
Jaarboek, 1922, blz. 41-69.
6. Hoe gehandeld is geworden met de materialen en stem
pels van de Zeeuwsche munt na de sluiting ervan in 1799-
Jaarboek, 1937, blz. 89-90.
7. --. Iets uit de geschiedenis der Zeeuwsche assignaten in
1795.
Tijdschrift, 1896, blz. 223-256.
8. De kosten van het bouwen van een munthuis te Middel
burg in 1363-1366.
Tijdschrift, 1890, blz. 89-H8.
9. Plagerijen der Staten van Holland en West-Friesland
in muntzaken naar aanleiding van den Zeeuwschen vijf-
schellincxpenninck.
Tijdschrift, 1898, blz. 169-197.
10. --. De verpachting der Zeeuwsche munt in 1601.
Jaarboek, 1916, blz. 178-182.