Er is maar
één slechtheid,
één misdaad,
één zonde.
Gebrek aan hart
Advies
van uw
boekverkoper
overkant van het meer. D£n zal ze geen
begeerte voelen naar dien overkant. En
laat haar nooit weten hoe zemet blond
of bruin, een eigen huis kan verkrygen,
en wat er by behoort! Laat haar dit alles
nooit weten, o vader, dan zal ze by u
blyven, en de melk uwer koeien zal vet
wezen! Intussen laat ons gaan, vader,
ieder naar zyn begeerte!
Zo spraken de zoons.
Maar de vader - die een voorzichtig man
was - hernam:
-Eilieve, wie zal beletten dat ze weet
wat ik haar niet leerde? Hoe zal 't zyn,
als zy de blauwvlieg ziet varen op 'n
dryvende tak? Hoe, als de getrokken
draad van haar spinsel zich herstelt op
vorige lengte en, snel krimpend, den
klos van haar weefgetouw voortdryft
by toeval? Hoe, als ze aan den rand der
beek den vis bespiedt die byt naar 't
kronkelend wurmpje, maar mis vattend
uit verkeerd bestuurde graagte, vast-
haakt in de scherpe lidhuize van het
riet? En hoe eindelyk, als ze 't nestje
vindt, dat de leeuwerikken zich mei-
maands bouwen in de klaver?
De zonen dachten weer na, en zeiden:
-Zy zal daaruit niets leren, vader! Zy is
te dom om begeerte te scheppen uit
wetenschap. Ook wy zouden niets
geweten hebben, als ge ons niets had
gezegd.
Maar de vader antwoordde:
-Neen, dom is zy niet. Ik vrees dat zy
leren zal uit zichzelve, wat gy lieden
niet leerdet zonder my. Dom is Thuga-
tèr niet!
Toen dachten de zoons weder na - dit
maal dieper - en zeiden:
-Vader, zeg haar, dat weten, begrypen
en begeren... zondig is voor een meisje!
Ditmaal was de zeer voorzichtige vader
voldaan. Hy liet zyn zonen trekken, ter
visvangst, op de jacht, de wereld in, ten
huwelyk... overal heen. Maar hy
verbood het weten, het begrypen en het
begeren aan Thugatèr, die in onnozel
heid bleef voortmelken ten einde toe.
En dat bleef alzo tot op dezen dag.
Willem Brakman
Het
doodgezegde
park
willem brakman
Het regende, al dagenlang, een drensbui die het onmogelijk
maakte zich voor te stellen dat het ergens op de wereld niet
regende. Het drupte van goten en kozijnen, tikte in de regenpijp,
gorgelde in de straatgoot en sproeide in een nevel van het dak,
de enkele keer dat het even vlaagde. Het is maar goed dat het
akelige stadje waar zich dit verhaal afspeelt niet aan een haven
lag, want dan is zo'n lange regen nog troostelozer en moet men
zich ook nog verweren tegen de verre toet der boten, glimmende
kades en vochtige geuren van rottend dekzeil, 's Avonds kruipt
daar een rookdikke nevel langs oevers en kaderanden, kringelt
wat rond en verspreidt zich landinwaarts. Daar kruipt hij de
kleren in, de pensionnetjes met vreemd volk uit verre landen
binnen en de huizen der kooplieden door. Hij siepert in de ogen,
in de keel en uiteindelijk in de schedel zelf en dan is men ten
prooi aan zwaarmoedigheid. Water en zwaarmoedigheid
communiceren met elkaar: doorweekte jassen, sopschoenen en
dooie vingers, schemer, regenlucht en lekkages sijpen richting
kanalen en sluizen, slappe slierten, slijm en slib vertroebelen het
gedachtenleven. Het is dan ook maar het beste zich in de avond
ver van kleumend lantarenlicht te houden, vooral in buitenwij
ken of langs wegen door een park. Vlekken ondraaglijk drabbige
gloor waaraan men letterlijk kan aflezen hoe al wat is staat
opgesteld in de eindeloosheid der duisternis dobberen daarom
lantarenpalen.
Voor velen geen opwekkende tijd, in winkels en kantoren was de
regen het gesprek van de dag, hier en daar werden al kelders
leeggepompt door de brandweer en in menig publiek gebouw
waren vanaf de ingang tot aan de loketten oude tapijten gelegd
in banen, om de modder die door vele voeten werd
aangedragen.
De heer Hannequin deed aan het gemor niet mee, hij kon best
begrijpen dat de vervloekingen die hij van onder paraplu's
hoorde slaken en de tierende verwensingen van voetgangers die
door passerende auto's nog natter werden gespoten het
gemoed opluchtten. Hij hoorde het zelfs met genoegen,
beluisterde al het gekanker en gesaggerijn met instemming,
want door al die somberheid en kniezerij voelde hij zich minder
alleen, beleefde momenten van intimiteit als hij zich 's avonds
onder'de lamp realiseerde hoe triest de wereld buiten was, en
zelfs flitsen van geluk bij taferelen van uitzonderlijke misère,
zoals een totaal verslobberde bedelaar op een tochtige hoek
waar niemand wilde blijven staan. Hij bleef dan ook niet binnen,
integendeel, de eindeloze drens dreef hem naar het park, waar
ze hem nog onbekende geuren uit losmaakte en de al herfstige
kleuren deed schijnen als gevernist. Ook de geluiden van de
dieren klonken vreemd, helder maar zeer in de diepte.
eerste toneelvereniging 'Multatuli' noemden 'n
Vorstenschool' speelde deze vereniging niet, wam
anders dan Multatuli die in dat stuk zoveel van d®
goede vorstin verwacht) wachtten deze Vlissings8
arbeiders rriet op koningen, maar meenden ze dat
zelf de wereld moesten veranderen. De nadruk die*
Multatuli legde op het kritisch nadenken, op het
onderzoeken van alle dogma's, kortom op het
zelfbewustzijn, was precies wat velen van heffi
zochten. Door Multatuli werden zij socialist of zii
werden als socialist Multatuliaan, het sterkste de
vrijheidlievende socialisten, de anarchisten.
1
Uit Multatuli werd regelmatig voorgedragen op de
vergaderingen van deze socialistische arbeiders. In
de negentiger jaren ongetwijfeld door Pieter van der
Stad, een oud-medewerker van Domela Nieuwen-
huis die in Vlissingen neergestreken was, - in de
twintiger jaren nog door F. van Eenennaam, onder
meer voorzitter van de Syndicalistische Federatie
van Metaalbewerkers te Souburg, en door Gerard
Arbous, een professionele anarchistische toneel
speler uit Amsterdam. Multatuli vervulde bij deze
arbeiders dezelfde functie als in christelijke milieus
de Bijbel.
Er werd aan tafel uit Multatuli voorgelezen en hij
werd gebruikt als men een feestelijke of plechtige
toespraak moest houden. Zo sprak Levien van
Oorschot in 1931 bij de begrafenis van de oude
anarchist Lodewijk Mieremet aan de hand van: 'Een
zaaier ging uit om te zaaien' en 'Het doel van de mens
is mens te zijn'.
De beweging van de vrije socialisten is in Vlissingen
na 1928 sterk teruggezakt, maar wie goed oplet kan
nu nog sporen vinden van de verering die eens deze
werklieden voor Multatuli koesterden. Stonden een
paar jaar geleden niet op de eerste plaats van R.J.
Peskens' toptien van beste boeken Multatuli's
verzamelde werken, welke door.G.A. van Oorschot
zo prachtig heruitgegeven werden?
En valt in de kleding van deze zelfde G.A. van
Oorschot niet op die zwarte vrijdenkersstrik?
Querido, 1986 f28,50
Aan de rand van het park, strategisch
gevestigd naast een hotel voor za
kenlui, staat het handelshuis van de
heer Hannequin, dat eigenlijk een
bordeel is. Is de heer Hannequin dus
een bordeelhouder? De scepter
zwaaien doet hij in ieder geval niet,
het lijkt er eerder op dat hij in zijn
eigen bedrijf maar nauwelijks wordt
geduld. De vrouw die wél de lakens
uitdeelt is voor hem zelfs een soort
van onbereikbare geliefde, object van
hersenspinsels waarvoor een uitein
delijke seksuele vereniging slechts
fnuikend kan zijn.
Hoort de woonwagen, die op ondui
delijke wijze binnen de hekken van
het park is terechtgekomen, ook tot
de hersenspinsels? De heer Hanne
quin gaat er meermalen op bezoek,
maar de beide bewoners en hun
onderlinge verhouding nemen lang
zamerhand contouren aan. En dan
wordt die woonwagen nog omslopen
door figuren van wie ook niet zo
makkelijk uit te maken is of ze uit
Hannequins hoofd, uit de avonturen
van Sinbad de Zeeman, of uit de
plaatselijke gastarbeiders zijn gere-
cruteerd...
Joke Linders-Nouwens in het Haar
lems Dagblad over Brakmans vorige
roman: 'De graaf van Den Haag is een
geniaal spel van woorden met talloze
verwijzingen naar eerder werk en
evenzoveel varianten op oude the
ma's.
De sfeer van Den Haag met gebou
wen daterend uit een rijker verleden,
de lome landerigheid van een stoffige
zomer, de narrige verwijten aan
kunstminnaars die Brakman
indeelden bij de Postmodernisten,
et is alles even indrukwekkend,
fantasierijk en surrealistisch.'
23