Japanse oester-
bank in de
Oosterschelde. (uit:
RIKZ, Verlopend Tij
hond. (uit: RIKZ,
Verlopend Tij
Rechterfoto:
Fouragerende bont-
bekplevier. (uit:
RIKZ, Verlopend Tij)
name door de aanleg van de Philips- en Oesterdam
(compartimenteringdammen) sterk beïnvloed. De zoet-
zout overgangen en de sterke seizoensgebonden wis
selingen in zoutgehalte zijn verdwenen en hebben de
Oosterschelde van estuarien ecosysteem veranderd in
een homogeen gemengde, stabiel zoute zeearm. Dit
heeft met name de teloorgang van brakke soorten in de
hand gewerkt. De vraag is of al die nieuwe soorten
schadelijk zijn voor het ecosysteem. Niet alle exoten
zullen zich uiteindelijk tot invasiesoort ontwikkelen.
Tenslotte zijn al vele eeuwen geleden de eerste exo
tische soorten geïntroduceerd. Sommige zijn al lang
algemene soorten die hun plaats in het ecosysteem
gevonden hebben. Soorten als de strandgaper en het
muiltje zijn heel gewone verschijningen in en buiten
de Oosterschelde. Het muiltje is zelfs dominant ver
tegenwoordigd in het oostelijk deel (de Kom). In het
algemeen hebben nieuwkomers geen blijvend negatief
ecologisch effect op het ecosysteem. Het zag er even
naar uit dat het in de jaren tachtig mis zou gaan met
het Japans bessenwier. Het wier kwam op enkele plaat
sen massaal voor, vooral in het Grevelingenmeer, maar
de populatie heeft inmiddels een normale omvang
bereikt. De Japanse oester lijkt daarentegen een soort
te zijn die wel een groot effect op de ecologie van de
Oosterschelde dreigt te (gaan) hebben.
Uitdaging
De Oosterschelde is na de Waddenzee het belangrijkste
wetland van Nederland. Het is dan ook een natuur
gebied dat speciale bescherming geniet. Regels van de
Europese Unie, zoals de Vogel- en Habitatatrichtlijn
en de Kaderrichtlijn Water, verplichten de beheerder
de instandhoudingsdoelen (van natuurwaarden) te
halen. Het onlangs verschenen bekkenrapport over
de Oosterschelde, "Verlopend Tij", laat duidelijk zien
dat de Oosterschelde bij het huidige beheer een door
gaand veranderend ecosysteem is, waarbij belangrijke
natuurwaarden dreigen te verminderen en op termijn
zelfs verdwijnen. De huidige streefbeelden zullen bij
ongewijzigd beheer niet gehaald kunnen worden. Om
de huidige ontwikkelingen om te buigen zijn echter
rigoureuze en zeer kostbare maatregelen noodzakelijk.
Inmiddels voert Rijkswaterstaat reeds maatregelen uit
zoals het verdedigen van schorren en de aanleg van
binnendijkse natuurgebieden om de negatieve effecten
van de zandhonger te verzachten. Ook wordt nage
dacht over ingrepen als lokale zandsuppleties op platen
('pukkelsuppletie').
De komende jaren zal duidelijk moeten worden welke
kant we op willen. Moeten we de dreigende gevolgen
van de Deltawerken, namelijk het uiteindelijk perma
nent onder water verdwijnen van de intergetijden-
gebieden in de Oosterschelde, accepteren? Waarbij
overigens bedacht moet worden dat één van de belang
rijkste redenen voor aanleg van de Stormvloedkering
Oosterschelde nu juist was de intergetijdengebieden te
behouden. En in hoeverre verzachten we in dat geval
de negatieve effecten hiervan? Of willen en kunnen
we de natuurlijke processen zo beïnvloeden dat het
estuariene karakter van de Oosterschelde wordt her
steld? Het lijkt haast wel een crime om het beheer van
de Oosterschelde in overeenstemming te brengen met
Europese natuurwetgeving. Toch gaat Rijkswaterstaat
de uitdaging aan om samen met andere veranwoorde-
lijke overheden een goed en realistisch toekomstig
beheer voor dit waardevolle gebied vast te stellen.
Dhr. A. van der Wees is beleidsmedewerker
Rijkswaterstaat Zeeland.