ik kan niet zonder jou Week van het Landschap 2002 Orchidee, een ecologische jongleur Orchideeën zijn planten die zich op hun standplaats tientallen jaren kunnen handhaven. In de grond heeft de plant een knol of wortelstok die ieder jaar ver nieuwd wordt en het daaropvolgend jaar een plant voortbrengt die ieders bewondering wekt. Hoewel uit overleveringen bekend is dat er vroeger hooilanden bestonden waarin orchideeën zo talrijk waren als tegenwoordig paardenbloemen, worden orchideeën nu toch ervaren als kieskeurige fijnproevers die maar op enkele plekjes gedijen. Dat zit hem vooral in het voor komen van de schimmel dat een orchideeënzaadje nodig heeft om te kunnen kiemen. Pas wanneer de bodemschimmel een zaadje probeert binnen te dringen om het als voedsel te verteren, komt het zaadje tot leven en gebruikt op zijn beurt de schimmel als voe dingsbron. Deze bodemschimmels zijn zo obscuur dat ze in de mycologie (schimmelkunde) geen naam krijgen maar slechts een codenummer. Een orchideeënsoort kan zich alleen in stand houden als de planten ontzettend veel zaad maken dat heel licht is en door de wind naar alle kanten verspreid wordt. Dat is de enige manier om op grote afstand een nieuw geschikt plekje te bereiken. Maar orchideeën zijn niet alleen afhankelijk van bepaalde bodemschim mels bij de kieming en voeding, maar ook van bepaal de insecten voor de bestuiving van hun bloemen. Orchideeën worden nimmer druk door insecten bezocht. Ze hebben bloemen die maar een beperkte aantrekkingskracht hebben, maar sommige insecten reageren er wel sterk op. Een insect dat de bloem bezoekt, wordt wel meteen gebruikt. Via een klapme- chanisme worden twee kleverige stuifmeelklompjes (pollinia) op zijn kop geplakt waarmee hij naar een vol gende bloem van dezelfde soort moet vliegen. Orchideeën zijn dus dubbel afhankelijk van andere organismen. Iets wat in de moderne tijd hachelijk blijkt te zijn, alle orchideeën prijken nu op de Rode Lijst. Frits Bink, De Nationale Landschappen Foto: Koos Dansen Het Grote Gat met kruipend moerasscherm. (Peter Maas) Kruipend moerasscherm Het kruipend moerasscherm (Apium repens) is een van de meest bijzondere planten in Zeeland. Niet alleen wordt deze plant met name genoemd in de Habitatrichtlijn, bovendien ligt het zwaartepunt van de verspreiding voor Nederland in Zeeland. Op dit moment herbergt het Grote Gat bij Oostburg de rijkste groeiplaats van Nederland. Dit is trouwens nog maar sinds kort bekend. Pas in 2001 werd de soort hier ont dekt op een laaggelegen weiland aan de zuidkant van de kreek. Bijzonder aan de groeiplaats bij het Grote Gat is dat juist de intensieve begrazing door overzomerende grauwe ganzen de plant zo goeddoet. Het kruipend moeras scherm is een laagblijvende plant met witte schermbloe- men en bovengrondse uitlopers. De concurrentiekracht is gering waardoor de soort snel achteruitgaat of zelfs ver dwijnt wanneer de vegetatie ruiger wordt. De grauwe ganzen grazen de vegetatie kort, maar daar heeft het moerasscherm geen last van en raakt zelfs in het voordeel ten opzichte van andere planten die liever wat hoger uit groeien. Momenteel zijn er in Nederland tien groeiplaatsen bekend. De soort is nooit algemeen geweest, maar toch is het aantal groeiplaatsen gedaald. Dat heeft veel te maken met veranderingen in de waterhuishouding (verdroging en 'verstarring' van het peil) en wijzigingen in het grondgebruik. Met name laaggelegen weilanden werden gescheurd en waar ze intact zijn gebleven is vaak de authentieke beweiding weggevallen met ver ruiging als gevolg. Dhr. P.A. Maas is regiomedewerker bij Stichting Landschapsbeheer Zeeland In Zeeland is het voorkomen van kruipend moeras scherm beperkt tot laaggelegen graslanden langs kre ken in Zeeuws-Vlaanderen. Het gaat om de Vogel, het Groot Eiland en Canisvliet in het oosten en de St. Kruiskreek, de Plate en het Grote Gat in het westen. Het voorkomen aan Canisvliet en de Plate blijkt erg wisselend. Het voorkomen van de plant hangt sterk samen met de mate van beweiding of de intensiteit va het maaibeheer. Er moet precies voldoende dynamiek zijn, de vegetatie moet voldoende open zijn en het liefst moet de groeiplaats een deel van het jaar onder water staan. Bij het Grote Gat beslaat de groeiplaats ongeveer tien bij drie meter, met een geschatte bedek king van zo'n tien vierkante meter.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 2002 | | pagina 17