Vogels en hun overlevingstactiek Wie is er bang voor de winter? door Ted Sluijter - illustraties Adri Karman Het is zo'n stille nevelige novembermorgen waarbij het vocht duizenden spinnewebben zichtbaar maakt. Geen zuchtje wind in de polder tussen Haamstede en Noordwelle. Als je heel goed boven je kijkt, zie je dat de mistlaag niet dik is. Daarboven schijnt de zon en is de lucht prachtig blauw. Maar dan ineens wordt de serene rust verstoord door naderend geluid. Een hoog toeterend hoe-hoe, uit een paar honderd vogelkelen. En dan zie je ze! een grote groep kleine zwanen zet de landing in. Hun wilde oergeluiden en gracieuze vlucht -of is het toch de ochtendkilte- geven een korte sidde ring in je lijf en kippevel is zichtbaar. Een paar weken geleden zaten ze nog op de toendra van Siberië, nu zitten ze op een modderig bouwland in ons eigen Zeeland. Niet voor niets natuurlijk. Want met het blote oog zelfs kun je zien dat het land vol met kleine aardappeltjes ligt. Niet groot genoeg voor de rooi- machine, maar een prima zwanen- maaltje. Trouwens, ook andere oogst- resten zoals suikerbiet en winterpeen gaan er bij de Kleine Zwaan in als koek. Kleine vogels in het nadeel Kleine zwanen zijn een schoolvoor beeld van hoe je de winter doorkomt. Zoek een plek waar je voldoende voedsel vindt om je energiebalans op peil te houden. Maar dat is natuurlijk wel erg makkelijk gesteld. Soms tracht moeder natuur roet in het eten te gooien. Met aanhoudende vorst of een gesloten sneeuwdek bijvoorbeeld. Het is dan zaak zeer zuinig met je energie om te gaan. Kleine vogels zijn duidelijk in het nadeel bij lage temperaturen. De verhouding tussen de inhoud van de vogel en de oppervlakte die in aanra king is met de koude is erg ongunstig en dat kost extra energie. Hoe groter de vogel, hoe gunstiger deze verhou ding. Het best valt dit te illustreren met twee suikerklontjes: als je de oppervlakte van twee afzonderlijke klontjes bij elkaar optelt is dit veel meer dan wanneer je ze met één kant tegen elkaar houdt. Door evolutie hebben vogels zich hieraan aangepast. Zo hebben vogelonderzoekers al vrij lang geleden vastgesteld dat bijvoor beeld de grutto's van IJsland groter zijn dan de onze! Het geval zwartkop De meeste insecteneters wachten de ellende niet af, zij vliegen tijdig tot ver zuidelijk om daar van de voedselrijdom te profiteren. Toch blijven er ook insecteneters achter. Zij gaan over op een ander menu van zaden en i bessen. Natuurlijk is de mens van invloed op het overwinterings succes van veel vogelsoorten. Door de intensieve landbouw blijft maar weing voedsel over voor de meeste soorten. Maar soms ook pakt menselijke invloed voordelig uit. Een prachtig voorbeeld vormt de insecteneter Zwartkop. In Engeland is gebleken dat de laatste decennia steeds meer zwartkoppen rond dorpen en steden overwinteren en daar profiteren van de rijkelijk bestrooide voedertafels bij de huizen (Britten zijn namelijk nog zuiniger op hun wilde vogels dan wij). Deze zwartkoppen blijken afkomstig uit Oostenrijk en Zuid- Duitsland. Waarschijnlijk is het met een paar zwartkoppen begonnen, die van hun "juiste" trekrichting afweken. Overigens v alt die afwijking nog net binnen de bekende afwijkingen, naar ook andere richtingen. Maar voor de zwartkoppen die nu in Engeland overwinteren gaan de zaken uitste kend. Zij blijken door het voedsel aanbod prima de winter door te komen en zijn iets beter gewend aan koudere tijden in vergelijking met de vogels die in Spanje overwinteren. Dat komt ze goed van pas, want in Engeland overwinterende zwartkop pen beginnen in het voorjaar gemid deld twee weken eerder aan de trek. Zij zijn dus eerder op de beste broed- plekken. Het gaat ze blijkbaar voor de wind, want meer dan tienduizend Oostenrijkse en Zuidduitse zwartkop pen overwinteren inmiddels in Engeland. En daar hebben we gelijk een tactiek bij de hand van veel soorten vogels. Blijf -ook in de winter- zo dicht mogelijk bij de broedplaats, dan kun je straks in het vroege voorjaar als eerste uitkiezen!. In onze omgeving zie je dat goed bij de kieviet, veld leeuwerik en mezen. Om er zeker van te zijn niet door vorst om te komen zouden ze eigenlijk naar zuidelijker oorden moeten. Deze soorten blijven dan ook nét iets zuidelijk van de vorstgrens. Valt plotseling de vorst in grote delen van noordwest-Europa in, dan moeten ze maken dat ze weg komen. Je maakt dan spectaculaire verplaatsingen mee. Zulke plotselinge verplaatsingen heten in vogelaars jargon 'vorstrushes'. Een prachtige 'rush' maakte ik mee op 8 november 1984. Staand op de damaanzet Schouwen telde ik in ruim een uur maar liefst 4100 langsvliegende kievit- 20

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Landschap | 1995 | | pagina 20