L 2. hij was nog maar pas thuis, toen van uit het noord-oosten Toen begon bij Karei zijn krijgsmansbloed toch weer te bruisen of misschien kwam zijn liefde voor Napoleon weer boven, want hij wilde zich met alle geweld bij de Franse gaan voegen om te helpen. De tranen van zijn moeder weerhielden hem ervan dit plan ten uitvoer te brengen. Wanneer de oude veteraan vertelde over op takken gespitste grenadiers of over tussen twee planken doorgezaagde lansiers en dat men in Spanje niet sneuvelde, maar dat men een kogel kreeg uit een hinderlaag, dat men er werd afgeslacht als een zwijn, dan trok men ongelovig de schouders op, of zei onomwonden, dat men er niets van geloofde. Karei hield er voor die keer dan maar weer mee op. Maar toch kon hij niet nalaten er telkens weer over te beginnen. Bovendien had hij op zekere dag het volgende meegemaakt. Hij was ingedeeld bij een patrouille van vier man onder een korporaal. Op straat hadden ze een jonge vrouw ontmoet. Ze lachte vriendelijk en leek onschuldig. De korporaal stelde de overige manschappen voor het meisje te sparen, er waren toch geen officieren in de nabijheid. Ieder vond het goed, maar nauwelijks was de bekoorlijke Spaanse een stap voor bij of ze haalde een pistool van onder de mantilla, keerde zich om en knalde een der soldaten neer. Het meisje was toen opstaande voet met bajonetsteken gedood. Als Karei in later jaren bijv, onder het werk op het veld over zijn soldatentijd sprak, vooral als het dan ging over zijn belevenissen in Spanje, was er niemand die hem geloofde. De andere arbeiders beweerden, "dat kan niet" en de boer zei: "Karei je liegt". De Napoleontische oorlogen waren toen dertig, veertig misschien wel vijftig jaar achter de rug en in Nederland was sindsdien niets gebeurd dan de "ruzie" met de Belgen 1830-31. In dat tijdperk van vrede kon men zich niet indenken, dat dergelijke gruwelen mogelijk waren. Een mosselschuit bracht hem tenslotte langs Westerschelde, Braakman en Sasse Gat, tot vlak bij zijn woonplaats. Daar herkende men hem op het eerste gezicht niet. Zijn vader was overleden, maar zijn moeder leefde nog. Zij had reeds lang de hoop opgegeven haar zoon uoit terug te zien; ze had hem reeds lang dood gewaand, want ze had in die acht jaar, dat hij in dienst was geweest, niets van hem vernomen. Want Karei kon lezen noch schrijven; de meesten van zijn kamaraden ook niet en bovendien was de koerierdienst en het leger van particuliere sol datenbrieven weinig betrouwbaar. Hij had dus nooit pogingen in het werk gesteld om een brief naar huis te sturen. Doch gelukkig was hij na al die jaren nu veilig en wel bij zijn moeder. "De eerste die ik heb neergeschoten", vertelde Karei, "was de dochter van een Spaans burgemeester, ze liep te wandelen in de tuin van haar vader en ik knalde haar neer over de muur die de tuin omgaf. Ik moest wel, we hadden strenge orders, ieder menselijk wezen, dat we zagen neer te schieten. Genn enkele Spanjaard, man nóch vrouw, was te vertrouwen. En bevel was bevel". Doch ziet, kanongebulder tot op de Zwarte Hoek doordrong. Het was afkomstig uit de buurt van Antwerpen, waar de Pruisen onder Von Bülow bezig waren de Fransen te beschieten, die daar nog stand hielden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van de Stichting Heemkundige Kring Sas van Gent | 1968 | | pagina 16