5
F
5 -
Men telt binnen Sas van Gent 180 h.bewoond door 210 huisgezinnen uit
makende eene bevolking van ruim 900 zielen. De stad heeft, behalve eene
groote en kleine markt, vijf straten, welke echter min aanzienlijk ge
deelte daarvan uitmaken. De kaaien langs het kanaal met lindeboomen
beplant, leveren daarentegen een fraai gezigt op, niet weinig verleven
digd door eene gestadige doorvaart van zee en binnenschepen, welke te
Sas van Gent door geschut moeten worden, hetgeen, bij veel bedrijvigheid,
ook aan lieden uit de mindere volksklassen nog al eenig middel van be
staan verschaft.
In het zelfde jaar is ook de vroeger bestaan hebbende regterwaterleiding
weder in werking gebragt, de bij het arsenaal gelegen hebbende sluis
uitgebroken en eene geheele nieuwe gelegd,de koker verwijd en de ontgra-
ving voortgezet van de sluisface af tot in het hoofdkanaal. Aan de kom,
tusschen de schutsluizen, is voor 's Rijks rekening eene nette woning
gebouwd voor den Ontvanger der vaartgelden. Het geheel dezer werken
brengt weinig tot verfraaing van deze plaats bij.
De bovensluis heeft twee openingen, de eene wijd in den dag 11.70 ell
en gesloten met een paar puntdeuren, van ijzeren schoften voorzien, die
tevens voor waterlozing dienen kunnen en met de noodige sponden, voor
vijftien scholbalken, ieder lang 12.70 ell. Aan de oostzijde bestaat er
een middelpunt, op de dikte van 4,75 ell., zoomede eene zijkoker, wijd
in den dag 3,98 ell., gesloten door eene drijfdeur met 4 schoven, te
zamen eene opening vormende van 5.44 v.ell., terwijl echter voor de water
lozing de geheele drijfdeur kan geopend worden, die alsdan eene opening
daarstelt van 17-51.20 ell. In dien koker zijn twee sponden aangebragt,
waarvoor 18 schotbalken bestaan van 4.45 ell. lengte. Het peil der slag-
balken van de drijf en ebdeuren is 4.40 ell. boven A.P.
Er bestaat te Sas van Gent wekelijks gelegenheid, om, met eene doelmatig
ingerigte barge, des Dinsdags van daar naar Neuzen en,.vice versa, en
des Donderdags naar Gent te varen en van daar den volgenden dag weder te
keeren.
In het jaar 1830 zijn de sluizen van de linkerwaterleiding of het zooge
naamde Molenwater mede geheel hersteld en met scholbalken voorzien; ook
heeft toen de ontgraving plaats gehad, van de sluis bij den watermolen
af, door de voormalige vestingwerken, tot in het hoofdkanaal. Over die
waterleiding is eene vastsbrug gelegd.
De benedensluis heeft almede twee openingen van de zelfde wijdte en af
metingen als die aan de bovensluis. Aan de westzijde bestaat ook en
gelijk middenpenant en zijkoker, gesloten met een zoogenaamde toldeur.
In den koker vindt men twee sponden voor achttien scholbalken, lang 4.94
ell. Het peil der slagbalken van de tol- en ebdeuren is 4.80 ell. boven
A.P.
De kom heeft eene lengte van 116 ell. van punt tot punt der ebdeuren,
op eene breedte van 40 ell. Het midden en de vleugels der beide sluizen
zoo wel als de regtstandige muren en de geheele oppervlakte, mitsgaders
de slagbalken van de ebdeuren, zijn van arduinsteen opgehaald, uitge
zonderd dat gedeelte van de vloer, hetwelk tusschen de koppelduuren
ligt, hetgeen van Rupolmondschen steen is opgemetseld. Voorts is de
geheele kom met ijzeren leuningen en alle de deuren met dubbele ijzeren
leuningen versierd.