RIJKJE BUBBEZON MET HAAR TWEE DICHTENDE DOCHTERS,
WYTSKE NEELTJE EN ANNA MARIA, AAN DE VERGETELHEID
ONTRUKT
door dr. W.R.D. van Oostrum
De Maassluise Rijkje Bubbezon en haar Leeuwarder echtgenoot dominee Scipio
Oudkerk voelden zich thuis op Schouwen-Duiveland, de bakermat van het gere
formeerd piëtisme. De grondlegger ervan, Willem Teellinck (1579-1629), had net als
Oudkerk in Haamstede gestaan. In deze omgeving vond de piëtistische overtuiging
van het echtpaar dankbaar bedding en inspireerde tot verdere verdieping van
hun geloofsleven, evenals dit het geval was door hun contact met geestverwanten
elders in Zeeland. Dit kwam onder meer tot uitdrukking in drempeldichten die de
echtelieden elk voor zich schreven bij werken van gelijkgestemden zoals Afbeeldsel
van Jesus wandel (1742) van ds. Martinus Westerhout uit Brouwershaven. Het
streven van beide ouders hun gedachten op schrift onder woorden te brengen als
bepalend onderdeel van een proces van analyse en zelfreflectie brachten ze ook
over op hun kinderen.
Bubbezons jaren in Maassluis
Rijkje Bubbezon (ook Bubbeson) werd op 20 januari 1708 geboren en twee dagen
later gedoopt in de Grote Kerk van het gereformeerde vissersdorp Maassluis. Ze
was de enige dochter van de zes kinderen die het Maassluise echtpaar Willem
Ysackszn Bubbeson (1673-1744) en Neeltje Willemsdr. van der Burgh (1680-1717)
kreeg.1 Naast schipper was haar vader ook koopman en vervulde als ouderling en als
schepen zijn rol in de Maassluise (geloofs)gemeenschap.
Spijtig genoeg is over haar kinderjaren niets bekend, behalve dat ze al als negenjarige
haar moeder moest missen en met drie jongere broertjes achterbleef. Ruim een
decennium later stond ze in Maassluis, Vlaardingen, Rotterdam en Dordrecht
bekend als een jonge vrouw die zeer verdienstelijk kon dichten. Kort daarop zou
haar dichtersnaam ook in Utrecht en Zeeland onder de aandacht komen.
Toen de jurist, toneelschrijver en bekende taalkundige Balthasar Huydecoper (1695-
1778) in juni 1730 in Maassluis verbleef, kreeg hij via Pieter Valk, waard van de
beroemde herberg De Moriaen en familie van Bubbezon, drie gedichten van Rijkje
onder ogen, die hem 'niet weinig verwonderd' hadden, schreef hij Pieter van der
Schelling. Het was voor hem wederom een bevestiging van de bloei van de taal- en
letterkunde 'in dat beroemde visschersdorp', waar de Huydecoper wèl bekende en
door hem ook gewaardeerde gebroeders Hendrik en Jacob Schim samen met hun
vader Pieter jarenlang de dichtersdienst uitmaakten.2
En dankzij de verwoede pogingen van de nijvere Zeeuw mr. Pieter de la Ruë (1695-
1777) om poëtisch talent te traceren, kennen we een beschrijving van haar persoon:
'rijzig, welbesneden van trekken, frisch van kleur, fraai en geestryk van gezigt'. Al
kan hieruit de conclusie worden getrokken dat ze hem blijkbaar licht imponeerde
en een voluit in het leven staande, prettig overkomende tweeën twintigjarige vrouw
leek te zijn, toch is het op basis van zulke algemene bewoordingen onmogelijk haar
als een wezen van vlees en bloed op ons netvlies te krijgen. De la Ruë bezocht
haar vrijdagmiddag 27 oktober 1730 in haar vaders woning annex kommenijswinkel
47