gemeester nergens op sloegen en 'dat het zeer moeilijk zou zijn in deze gemeen
te eenig gezag te handhaven. Ik begon met preventief op te treden en te waar
schuwen. Dit preventief optreden was zeer vermoeiend, als ik mededeel dat er
veel gestolen werd en dat de ongeveer tweehonderd moestuinen, welke onmid
dellijk om het dorp liggen, plus de boomgaarden en tuinen der vele in de pol
der wonende boeren, een groot deel des jaars des nachts het terrein waren van
brutale dieverijen. Daar de gemeenteverordeningen niet van kracht waren, ble
ven de drank en bierhuizen zoo lang open als hun goeddacht en zaterdags en
zondags nachts was ik dan ook wel genoodzaakt om meestal tot twee, drie, ja
soms vier uur in de morgen op straat te zijn ten einde ergerlijke baldadigheden
enz. te keer te gaan. Met de arbeidswet en Zondagswet werd gehandeld of ze
niet bestonden; in het vlassersbedrijf hadden de meeste werkgevers zelfs geen
arbeidslijsten of kaarten en lieten vrouwen en kinderen werken zonder zich om
iets te bekommeren.'
Veldwachter Modderkreeke
Klooster schreef de anarchie in Dreischor voor een belangrijke deel toe aan het
optreden van zijn voorganger J.C. Modderkreeke, die de dingen te veel op zijn
beloop had gelaten.
'In het jaar 1864 kreeg dit volkje een gemeente-veldwachter met name J.C.
Modderkreeke. Deze Modderkreeke nu was een aartsdeugniet, die dubbel en
dwars de gevangenis meermalen heeft verdient en hoewel de bevolking hem
nimmer openlijk ernstige feiten heeft kunnen ten laste leggen, althans als poli
tieman, verloor deze toch al spoedig alle mogelijke gezag, zelfs zoo dat hij, als
hij nog eens wilde ingrijpen, dit eenvoudig moest nalaten uit vrees voor open
baring van sommige schelmenstukjes. Bij een groot deel der bevolking kreeg hij
de naam van "een goede vent" te zijn en deze gemeenteveldwachter geleek ten
slotte in alle mogelijke baantjes en vuile zaakjes alsmede door het ontvangen van
fooien, meer op een koewachter als een veldwachter.'
Burgemeester Pieter Goemans, die volgens Klooster verliefd op geld was en door
en door corrupt, vond in veldwachter Modderkreeke een trouwe bondgenoot.
Vele overtredingen werden met de mantel der liefde bedekt. 'O, er gebeurde
nooit iets in de gemeente, maar intusschen werd dikwijls brand gesticht, werd
veel, veel gestolen, hadden ernstige baldadigheden plaats, deed de bevolking
tegenover vreemdelingen die iets misdreven in de gemeente, zelf recht, zoo
dat kort voor mijne benoeming een huis formeel weg werd geplunderd (dat van
dr de Wilde) werden uit haat en nijd onderling, koeien en paarden de staar
ten of tong afgesneden en kon des zondagsavonds geen fatsoenlijk mensch op
straat komen, daar de opkomende jeugd formeel koning was op straat. Bij deze
ergerlijke toestand moet ik nog voegen dat het drankverbruik ontzettend was
gestegen, zoodat Dreischor op ééne na (dat was Bruinisse) procentsgewijze, het
grootste alcoholgebruik had van geheel het eiland Schouwen-Duiveland. Ik weet
beslist dat in dien tijd, dat zijn de eerste jaren dat ik op Dreischor was, door de
vier bierhuizen, waarvan één danshuis was, als mede door partikulieren, vooral
de boeren, zeer veel sterken drank, clandestien werd ingevoerd. Ja ik heb meer
als eens, jongens van 15, 16, 17, jaar bestraft die 's avonds in hoeken en gaten
met een flesch jenever en een rakkertje (glaasje zonder voet) zich vroolijk maak
ten.'
Het was niet alleen het drankmisbruik waar Klooster zich aan ergerde. Waar de
9