stro dat door vluchtelingen was gebruikt verbrand. Gelukkig kon in maart 1915
door de Gezondheidscommissie worden bericht dat de aanwezigheid van vluchte
lingen geen invloed heeft gehad op de ziekte- en sterftecijfers in het ambtsgebied.
Ook moest opgave gedaan worden van "bekwame arbeiders" die niet de dienst
plichtige leeftijd hadden of naar Engeland wilden gaan. Alleen Arthur van
Ginnike, een bootwerker van 27 jaar oud, wilde de overtocht naar Engeland
wagen. De overige mannen kregen tijdelijk werk in de gasfabriek of werden
elders in cle stad te werk gesteld.
Verder moest onderzoek worden gedaan naar de aanwezigheid van "elementen
die om een of andere reden voor de openbare rust, orde, veiligheid of gezond
heid een gevaar zouden opleveren." Later moest ook gezocht worden naar vrou
wen van lichte zeden, zoals blijkt uit een bericht van de Minister van
Binnenlandse Zaken aan de burgemeester. Hij acht het nodig dat "met oog op het
gevaar, dat de aanwezigheid in ons land van vrouwelijke vluchtelingen van losse
zeden voor onze openbare gezondheid en zedelijkheid oplevert, alle publieke
vrouwen onder de vluchtelingen, benevens alle vrouwen die zich buiten echt met
mannen afgeven, onverwijld, desnoods tegen haar wil, worden overgebracht naar
het toevluchtoord in Nunspeet."
Maar Zierikzee heeft nauwelijks problemen van dien aard meegemaakt. In de
raadsvergadering van 2 november zegt de burgemeester in zijn openingswoord
dat de bevolking naast zorgvolle dagen ook mooie tijden heeft gekend. "...Van
alle kanten is hulp verleend aan de Belgische vluchtelingen, die van huis en haard
waren verdreven; Nederland heeft getoond 'groot' te zijn, al is het een klein land.
Ook Zierikzee is daarbij niet achtergebleven; ik zal geen namen noemen van
vrouwen en mannen, die zich verdienstelijk hebben gemaakt heel de burgerij
heeft haar best gedaan, om het leed der vluchtelingen te verzachten; getuige voor
al ook de vrouwen en mannen, die van 's morgens vroeg tot 's avonds laat bezig
zijn geweest en nog zijn om te helpen; met genoegen constateer ik de gemakke
lijkheid, waarmede ieder de beschikking gaf over wat hij had te missen, zelfs hui
zen zijn ter beschikking gesteld; arm en rijk, ijverig geholpen door de hier aanwe
zige militairen, hebben zich beijverd om hun plicht te vervullen ten opzichte
onzer arme naburen; ik heb gemeend Mijne Heren, dat hierover in de Raad wel
eens gesproken mocht worden; we mogen er trotsch op zijn, dat Nederland,
waartoe Zierikzee behoort, zich zoo heeft gehouden. (Applaus)."
Om het contact met de plaatselijke overheid goed te laten verlopen organiseerden
de vluchtelingen zich in een "Belgische Vereniging voor Vluchtelingen". De bur
gemeester van Zierikzee, mr. D. van der Vliet, werd erevoorzitter. Het doel was
om de vluchtelingen te informeren over de gewoonten in ons land en waar moge
lijk hen met raad en daad bij te staan. De vergaderingen van het bestuur werden
gehouden in het Huis van Nassau. Voor belangrijke onderwerpen, zoals terugkeer
naar Antwerpen of vertrek naar Engeland, werden alle gezinshoofden uitgeno
digd. Andere taken waren het in handen nemen van de interne organisatie en het
schrijven van dankbrieven. Op 14 oktober al werd een telegram verstuurd naar de
koningin: "De Belgische vluchtelingen te Zierikzee, brengen uwe Majesteit eerbie
dige Hulde, voor de gastvrije ontvangst in het Edelmoedige Nederland."
Bestuursleden reisden naar Antwerpen om de toestand te beoordelen in verband
met een eventuele terugkeer. Want al spoedig was het' thema niet meer de opvang,
maar de terugkeer van de in Zierikzee en het eiland aanwezige vluchtelingen.
63