Clio en de zeemeermin
door M. P. de Bruin
,,Zo is de geschiedenis van stad en land van Schouwen-Duiveland en zijn bewoners waard
om geschreven te worden ter aanvulling van de geschiedenis van Zeeland". Te bescheiden
eigenlijk deze verklaring bij de start van de „Kroniek van het Land van de Zeemeermin" in
1976. Achteraf kan men dit zeggen, want in de jaarlijk verschenen kronieken heeft men de
grenzen van Zeeland gepasseerd. Verschillende bijdragen stijgen uit boven regionaal en ge
westelijk belang. Zo hoort het ook, maar er is soms moed voor nodig de grenzen van het ei
gen territoor te passeren.
De lof van geschiedschrijver P. D. de Vos is meermalen gezongen. Hij heeft met zijn
„Vroedschap" historici en onderzoekers grote diensten bewezen, maar wat lezen we over
hem in de Kroniek van 1982: „De Vos leefde en werkte te zeer in een zelfgekozen isole
ment. Hij had nauwelijks kontakten met vakbroeders in andere plaatsen en weigerde boven
dien categorisch om archieven van buiten de stad en het eiland te raadplegen, als hij daar
voor een reis buiten Schouwen-Duiveland moest ondernemen". Clio, de muze van de ge
schiedenis, heeft hem daarvoor gestraft. Verschillende van zijn bijdragen hadden groter
diepgang gehad als hij, ook letterlijk, de grenzen van zijn territoor had overschreden.
Wie wel eens in de keuken van de redacties van jaarboeken en mededelingen van de ge
schiedkundige verenigingen in Zeeland heeft gekeken, weet hoe moeilijk het vaak is om bij
dragen te weigeren, vooral als de kopijportefeuille bijna leeg is. Na veel schaven en verzoe
ken om omwerking wordt de bijdrage dan opgenomen. Eigenlijk had men het artikel liever
niet opgenomen, maar de auteur was niet de eerste de beste en de man of vrouw had er zo
zijn best opgedaan. Een goede redactie zal daarom het been wel eens stijf moeten houden.
In de eerste jaargang van de Kroniek van het Land van de Zeemeermin is de terugblik op
het beleg van Zierikzee van de archivarissen Keikes en Uil een uitschieter. Goed geschre
ven, goed gedocumenteerd, stijgt deze bijdrage boven de plaatselijke geschiedenis. Hierin
komt tevens het belang van deze stad naar voren in een fase van de Tachtigjarige Oorlog
waarin „onze" vrijheid echt op het spel staat. Met aan het slot van dit artikel de verzuchting
op de zilveren schaal van 1580: „Na lange tijd van alle kanten door rampen benauwd te zijn
geweest, heradem ik".
Het zou niet eerlijk zijn het werk van archivarissen of professionele historici alleen te noe
men. Zij hebben bovendien het grote voordeel dikwijls vlak bij de bronnen te zitten. Zij
moeten zelfs oppassen de smakelijkste brokjes niet altijd voor zichzelf te willen houden.
Dan vereist dat zelfdiscipline. Wanneer in 1980 het lustrumnummer verschijnt, merkt de
redaktie op: „Te veel ook ligt nog verborgen in de herinnering van mensen die een andere
tijd hebben meegemaakt: veel historisch materiaal in particuliere en overheidsarchieven ligt
onontdekt en/of onbewerkt grijs te worden". Op de band opgenomen interviews kunnen
hierbij helpen, maar zij moeten uitgewerkt worden. Een heel karwei. Er is ook veel schroom
om allerlei in schoolschriften geschreven goede verhalen uit handen te geven. Een begrijpe
lijke schroom, die wellicht met tact overwonnen kan worden.
In de tot nu toe verschenen kronieken is de bodem vertegenwoordigd door bijdragen van
dr. ir. S. F. Kuipers, die in zijn proefschrift al veel handreiking voor de geschiedenis van het
5