Het begin van de oorlogsbrief van „Joös van Jaone" heb ik reeds van com
mentaar voorzien in Kron. Zeem. (Sch.-D.) 3 (1978), 119. Enkele oude
Schouwse woorden en uitdrukkingen vallen op:
1) op-e-sturkeld „dik of stijf geworden".
2) Uut te stat aok te boo aot „het bericht, de boodschap gekregen"; boo is
verwant met boodschap.In mijn jeugdjaren kende men in Oosterland nog
het gebruik van de boo doe „in een bepaalde buurt of straat het over
lijden van een buurtgenoot meedelen aan de medebewoners".
3) z'n blikke perwetkarre, humoristische omschrijving voor een auto. Wdb.
Ze. dial. 707b vermeldt het woord (met de klemtoon op -wet) uitsluitend
voor Sch.-D. met de bet.: „kar op drie wielen, stortkar". Deze beteke
nisomschrijving doet denken aan een kleine driewielerauto.
4) frommeliergrappige medeklinkeromzetting in het woord „formulier".
Misschien zit er ook een beetje volksetymologie in (populaire verkla
ring van woordafleiding en -betekenis), want zo'n formulier kun je door
je zenuwen (of ook wel in je drift) gemakkelijk verfrommelen.
De humor blijkt overigens in deze brief uit de eerste oorlogsmaanden te
overheersen. Dat komt vooral tot uiting in de voorvallen die hij van het
distributiekantoor vertelt en hij verbindt daaraan de conclusie:
lagge; dat zu nog nie verleerd gelokkeg". Ruim zeven jaar later zou de
Nederlandse oorlogscorrespondent Ton van Beers de bekende verzameling En
gelse oorlogshumor van S. Evelyn Thomas in een Nederlandse bewerking laten
verschijnen onder de titel: „Het lachen niet verleerd".
Uit de schets van Kees Kollenaer en uit de brief van „Joös van Jaone" komt
een ernstige waarschuwing tot ons. Bij vele woorden die ik nu en vorige
malen bij deze dialectschrijvers ter sprake bracht, zou ik de vraag (sterk
geïnspireerd door de titel van een ongetwijfeld bij velen op Schouwen-Dui-
veland bekend boek) kunnen stellen: „Kent u ze nog, die oude Schouwse en
Duivelandse woorden en uitdrukkingen?". Verlies van deze kennis is even
eens verlies van een stukje eigen cultuurbezit; wij zijn ook voor het in
standhouden van de streektaal, hoezeer het toerisme op het eiland voor
velen van belang is, hoe sterke vriendschapsbanden er ook in de laatste
decennia gegroeid zijn met de „van oover den dam" ingekomen bewoners, ze
ker als ingeborenen verantwoordelijk.
Dit voorjaar had ik een gesprek met drs. H. Bloemhoff, wetenschappelijk
medewerker aan het Nedersaksisch Instituut van de Groningse universiteit.
Hij beijvert zich met vele anderen de taal van zijn streek van herkomst,
de Stellingwerven in het zuidoosten van Friesland opnieuw aanzien en ge
stalte te geven, niet alleen door wetenschappelijke projecten, maar ook
door op de scholen in dit gebied in het kader van de taallessen kennis en
inzicht in deze niet-Friese streektaal bij te brengen, die door zijn po
sitie tussen Fries en Nederlands tussen wal en schip dreigde te raken.
Heel eenvoudig lichtte hij zijn streven toe met de woorden: „Nu kan het
nog", m.a.w. zolang een streektaal nog niet aan een schrikbarende nivel
lering of verloedering onderworpen is, kan zijn karakter in stand gehouden
worden
Een overeenkomstige waarschuwing kwam reeds vele jaren geleden tot ons
van mijn Drentse en helaas te vroeg gestorven vakgenoot Jan Naarding, die
ook in zijn boek „De Drenten en hun taal", Assen MCMXLVIII op blz. 189
schreef, dat „de ondergang van het dialect voor de meeste mensen een ge-
88