goedwillende burgers om orde in de chaos te scheppen werden door de lei
dende figuren van ,,Sydney Town" met brandstichting beantwoord. Drie
maal had men reeds tegen het vuur moeten strijden om de stad van de on
dergang te redden, toen op 4 mei 1851 opnieuw een grote brand uitbrak,
waardoor driekwart van San Francisco werd verwoest. Maar ,,Sydney
Town" bleef behouden, want de brandstichters hadden een gunstige wind
afgewacht! Zo hing de vlag erbij, toen de ,,Jan van Hoorn" op 12 januari
1853 in de baai van San Francisco voor anker ging, en er mocht dan na
1851 geen brand meer zijn geweest, voor het overige was er niets veran
derd, want de mannen van ,,Sydney Town" hadden de zaak nog stevig in
handen.
Kapitein Bouten schreef 13 januari 1853 aan zijn reder:
,,Op het aan boord blijven van de Equipage heb ik volstrekt niet te re
kenen, daar het wegloopen van de schepen hier nog als vroeger is.
Zelfs zijn er nu kerels die er een goede geldwinning van maken het
volk bij de eene af te ronselen en bij een ander aan boord te brengen.
De mijne zullen dus geen uitzondering willen maken.
De ,,Jan van Hoorn" lag toen nog in de baai, wachtend op een ligplaats aan
de kade om de goederen te kunnen lossen. Dat kapitein Bouten de situatie
juist beoordeeld had, blijkt uit hetgeen hij drie weken later aan Mr. Blussé
van Oud-Alblas schreef:
,,Een gedeelte van de Equipage heeft zich zonder afbetaling van het
schip ontslagen en wel zoodra wij op de ligplaats en vertuid waren.
en dan ook nog gevaar geloopen hebben van een paar armen of
beenen te breeken of zooals nog voor eenige dagen hier gebeurd is,
op klaarligten dag verzopen te worden. Want het grootste schuim der
wereld is hier verzameld en doen ongestraft wat hun goeddunkt. Heeft
er een iets tegen U dan zijn ook allen Uw vijanden en het ligt is uitge
blazen eer er een politie bij is en de dader is bezorgt. Dus dagt ik
het beste te laten loopen die willen en bood die blijven willen een maand
geld en voordeelen bij de lossing. Deze waren egter weinig. De Blij-
venden waren alleen de Stuurlieden, Bootsman, Timmerman, Zeile-
maker, Matroos P. van Gijn en de 3 jongens W. Mahne, C. H. Benke
en J. D. Gerritse, in alles nog 11 hoofden. Egter vertrouw ik deze
nog evenmin. De ronselaars zijn niet van boord te slaan.
Kapitein Bouten mocht dan over de nog aan boord zijnde ,,11 Hoofden"
schrijven: egter vertrouw ik deze nog evenmin", een van hen, de jongen
J. D. r Gerritse - mijn grootvader - is in ieder geval met de ,,Jan van Hoorn"
thuisgevaren, want hij was aan boord, toen het schip via Hongkong, Macao
en Batavia eind september 1853 in Rotterdam aankwam met een lading
suiker, arak, tabak, indigo en huiden.
Zijn eerste reis zat erop! Het was een reisje van 15 maanden geworden,
maar hij had zijn zin gekregen, want hij had meer gezien en meer meege
maakt dan er tussen Zierikzee en Amsterdam viel te beleven.
Na een periode op de Kweekschool voor het uitbreiden van de verworven
kennis, vertrok hij 26 maart 1854, nu als ,,ligtmatroosmet de Schouwen"
onder kapitein Kroll naar Australië. Na terugkomst van deze reis, die lan
ger dan een jaar duurde, gaat hij opnieuw naar de Kweekschool voor de
Zeevaart, maar nu voor het eindexamen, want op 2 juni 1855 verklaren
Commissarissen over het Vaderlandsch Fonds ter aanmoediging van
's Lands Zeedienst", dat ,,J. D. Gerritse van zijn reizen gunstige getuig
schriften van de gezagvoerders heeft erlangd. Dat hij gedurende zijn ver
blijf in de Kweekschool in de onderscheidene vakken van het Onderwijs in
78