WIM HOFMAN - HET VLOT
een
Plank.
Vis.
Mes.
wel,"
zei
Pia.
Met
21
ken van staart en vinnen af. Ze schonk een
bord vol melk en legde de vis daarin. Alsof
dat iets goed maakte! De vis had mooie
oranjerode vlekjes op zijn rug. Hij lag stil.
Zijn kop lag ergens anders.
Ze bakte de vis in een zwarte koekepan, de
witte kant van de vis eerst.
"Sssss," deed de vis, alsof alles toch nog met
een sisser afliep.
Wim Hofman - Het Vlot
181 pagina's - f 22,50
uitgave van Van Holkema Warendorf -
Houten
Illustraties Wim Hofman
Vormgeving Klaus Baumgartner
In mijn gedachten was een worm altijd
een buisje dat mooi om een haakje paste.
Wormen waren als het ware en soort sok
jes, voorbestemd om over haakjes te gaan.
Een worm aan een haakje doen viel in
werkelijkheid echter tegen, want toen ik
voor de eerste maal in mijn leven een
landworm aan een vishaakje wilde rij-
dacht aan mijn vis
kwijtgeraakt was.
"Mensen ook
Het kanaalwater was in die tijd nog
schoon. Er dreven toen nog geen stukken
piepschuim, melkkartons, vuilniszakken,
plastic flessen, bierblikjes, vacuüm verpakte
plakjes ontbijtspek, WC-eenden. Toen had
het water nog niet de zeven kleuren van
motorolie. Er zwommen toen nog vissen
bij de vleet: aaltjes, wijting, platvissen.
Ik legde in vlak bij de keersluis en in een
mum van tijd ving ik een schar die dacht
dat hij een lekker zacht en mals wormpje
te pakken had. Maar dat was andere koek.
In de smeuïge worm zat een geniepig
haakje. Dat had ik erin gedaan. Een worm
is geen vriend van een vis, maar als die
worm had kunnen roepen, dan had hij die
vis vast en zeker gewaarschuwd.
Het was toch al te laat voor die vis. Hij spar
telde eerst nog wat onder water en toen
nog even in de lucht. Maar hij had mooi
spartelen.
Ik zette mijn voet op de vis en snokte het
haakje uit de bek. Een afschuwelijk geluid
je was dat en het zette een punt achter het
vissen van die middag. Voor de vis was het
lelijk en voor mij mooi geweest.
Thuis legde mijn moeder de vis op
plank. En ze legde een mes klaar.
Pia zei: 'Jullie aten vis. Ik zag de kat weg
rennen met een vissekop, ik bedoel dat hij
de kop van een vis in zijn bek had. Hij
tjoepte hier door het hekje."
Zij stond als vanzelfsprekend bij het hekje.
"Wij eten niet vaak vis," zei ze. "Wat mijn
moeder lust,, eet mijn vader niet en omge
keerd. Mijn moeder laat wel eens expres
de aardappelen aanbranden en dan eet
mijn vader ze gewoon op. Hij geeft dan
geen krimp. Ze heeft ook eens heel veel
zout in de soep gegooid en hij deed net alsof
hij het heel lekker vond en alsof hij nog
nooit zulke heerlijke soep had gegeten.
Wij deden niets anders dan vieze gezich
ten trekken. Maar vis eten wij weleens,
vooral omdat mijn vader dat lust. Wij heb
ben een keer stekelbaarsjes gevangen en
die heeft ze toen voor mijn vader gebakken.
Dat was zielig, want de visjes gingen le
vend in de pan en ze sprongen op en neer."
'Vissen hebben het moeilijk," zei ik, en
en hoe die zijn kop
gen, zag ik dat een haakje wel zo'n beetje
gebogen is in de vorm van een worm,
maar eigenlijk vijandig en totaal tegen
gesteld is aan de worm. De worm is zacht
en buigzaam en kronkelt onwillig tussen
de vingers. Een haakje is staalhard en on
buigzaam en star en heeft een vlijm
scherpe punt waar de worm niets van moet
hebben. Hij is nog niet in de buurt van het
puntje of hij trekt zijn kop al in en spartelt
als een bezetene heen en weer in de hoop
dat niet te hoeyen meemaken.
Ik had een oude bezemsteel uit het schuur
tje gehaald en er een paar meter vlieger
touw aan vastgeknoopt. Om het touw zat een
kurk met een meeuweveertje die als dobber
moest dienen en aan het uiteinde zat een
haakje. Uit ons tuintje had ik een paar
wormen gehaald.
Op vrijdag 24 juni presenteerde Wim Hofman zijn nieuwste boek, Het Vlot, in de nieuwe boekhandel de
Koperen Tuin in Goes. letstelezen heeft de eer een hoofdstuk hieruit te mogen plaatsen.
Het Vlot behandelt de lotgevallen van Wim Hofman in Vlissingen, liggend aan de Honte of
Westerschelde, alwaar hij probeert op de juiste wijze in de voetsporen (of kielzog) te treden van illustere
voorgangers als Robinson Crusoe, de Graaf van Monte - Cristo en nog wat andere.
Een tijdje keek ik naar de vis. Zijn tijd was
gekomen en ik gruwde ervan. De vis had
de bek wijd open en lag daar in doodse
stilte te gillen alsof hij wist dat zijn kop
eraf moest.
En zijn kop ging eraf. Het mes deed kner
pend zijn werk. De buik ging open en er
kwamen nog wat bruinrode dingetjes uit.
Met een schaar knipte mijn moeder stuk-
Ik sneed het touwtje los van de stok en rolde
het om de kurk. Het touwtje en het haalye
en mijn vingers roken naar de vis, alsof
zijn ziel daar nog ergens rondhing.
Ik besloot het vislijntje wel mee te nemen,
een stok zou ik wel ergens anders kunnen
vinden, die dreven ook wel in zee. Maar ik
wist niet zeker of ik veel vis zou gaan van
gen. Ik zou natuurlijk ook mossels kunnen
eten en kreukels of desnoods krabben die je
gemakkelijk met een stukgeslagen mossel
vangen kon.
»r
r