G.J. LEPOETER
een akte van bekwaamheid en een akte van admissie bezitten. Toezicht van overheidswege
werd in de steden uitgeoefend door een curatorium of college van scholarchen. Op het
platteland was het de classis die hiervoor verantwoordelijk was. Deze instanties namen
ook het examen af om de bekwaamheid vast te stellen en benoemden feitelijk de
schoolmeesters. Officieel geschiedde op het platteland de benoeming van de
schoolmeester door het plaatselijk bestuur. De goedkeuring (approbatie) van de classis was
echter zeer wezenlijk en zeker geen automatisme.
Het mag duidelijk zijn, dat hoewel de protestantse staatskerk formeel geen
reglementerende macht had in onderwijszaken, de invloed van de Dordtse synode op de
reglementering van het onderwijs groot was. De handelingen van de synode en de inhoud
van de reglementen ademen dezelfde geest. De reglementen bevatten in het algemeen geen
bepalingen betreffende leer- of schoolplicht. Hoewel in de republiek het betalen van
schoolgeld voor schoolgaande kinderen verplicht was, waren arme en behoeftige kinderen
daarvan vrijgesteld of konden zij tegen een gereduceerd tarief onderwijs krijgen. Voor
kinderen van bedeelden kon er leerplicht bestaan via het inhouden van de bedeling als
sanctie op het niet naar school gaan.
Praktisch gezien was de band kerk - school op plaatselijk niveau bijzonder nauw omdat
het ambt van voorlezer/voorzanger in de kerk onverbrekelijk aan de functie van
schoolmeester verbonden was. Ook de taak van de koster was vrijwel altijd aan de
schoolmeester toebedeeld. Beoordeling van het persoonlijk en maatschappelijk
functioneren van de schoolmeester lag alleen al daardoor voor het grootste deel bij
predikant en kerkenraad. De plaatselijke schoolmeester zat dus als het ware vastgebakken
aan de kerk. Slechts heel geleidelijk zou in de loop van de negentiende eeuw deze situatie
in de praktijk gaan veranderen. Vooral als voorlezer (en in iets mindere mate als
voorzanger) in de zondagse kerkdiensten had hij een wezenlijke taak in de eredienst. De
uitgebreide voorlezingen uit de bijbel waren zijn taak en niet die van de predikant.(4) Deze
beperkte zich uitsluitend tot prediking en uitleg. Ook zijn kostersfunctie verbond de
schoolmeester nauw met de kerk. De predikant stond voor de bevolking intellectueel,
cultureel en maatschappelijk op een te hoog plan, terwijl de schoolmeester juist de brug
vormde tussen de kerk en het dagelijkse leven. Een kwalitatief goede schoolmeester - en
die waren er zeker een aantal - straalde wel gezag uit, maar hij sprak de taal van de mensen
en stond midden in de dorpsgemeenschap. Hij fungeerde voor velen als
vertrouwenspersoon en zijn ervaring met lezen en schrijven was vaak erg handig. Hij
verrichtte links en rechts hand- en spandiensten en zijn inkomen was ook zodanig dat dit
noodzakelijk was.
De omwenteling.
Enigszins betrouwbare gegevens over het schoolbezoek in de tijd van de Republiek
hebben wij niet voorhanden. Tegen het eind van de achttiende eeuw gingen er zeker
stemmen op in de richting van het invoeren van de leerplicht. Het zou dan ook niet
verwonderlijk geweest zijn als de Bataafse omwenteling maatregelen in deze richting had
teweeggebracht. Dit gebeurde evenwel niet. Wel maakten de ingrijpende staatkundige
veranderingen de weg vrij voor een drastische herziening van de onderwijswetgeving, die
52