RON VAN MAANEN vanwege de hoge stichtingskosten, de geringe voordelen en de "...onaangenaame bemoeingen die men nootwendig met de administratie..." had. De minister besloot echter het verzoek niet eerder in behandeling te willen nemen dan nadat Gedeputeerde Staten een oprichtingsvergunning conform de wet van 1824 betreffende het fabriekswezen had afgegeven. Meekrapalcohol uit Wilhelminadorp(9) In februari 1856 benaderden Iman Gualtherus Jacob van den Bosch te Wilhelminadorp en Johannes Cornelis Kakebeeke te Goes, commissarissen van de Zeeuwsche Maatschappij voor Meekrapbereiding te Wilhelminadorp de minister van financiën met de vraag of zij een fabriek mochten oprichten die uit garancine alcohol zou gaan stoken. Die alcohol zou van het vocht verkregen door middel van "onttrekking" uit het meekrappoeder en na gisting worden gestookt. Men wilde hierbij het systeem Champonnois gebruiken. Omdat de zaak geheel nieuw was, leek een proeftijd van enkele maanden gewenst en zo mogelijk ondersteuning van de minister. In een tweede brief daterende van maart geven zij aanvullende informatie. De Zeeuwse meekrapwortelen waren volgens hen veel rijker aan kleurstof dan de Franse waardoor de Nederlandse garancine de markt ten koste van de Franse had veroverd. De Franse industrie zou hierop hebben gereageerd door voor verwerking tot garancine uit het poeder het aanwezige vocht te hebben onttrokken en dit te gebruiken als grondstof voor alcohol. Dit restprodukt zorgde voor een dermate hoge winst dat de Franse garancine tegen lage prijzen op de markt kwam en waartegen niet dan met verlies kon worden geconcurreerd. Het was volgens beide heren te wijten aan de vrees voor de accijns dat de Nederlandse garancinefabrikant de Franse niet met gelijke wapens bestreed. Niet de accijns verschuldigd aan de schatkist was het grote obstakel, maar de formaliteiten waaraan een fabrikant zich moest onderwerpen. Niet dan in de hoogste nood gaf men toe, maar die nood was er thans en men hoopte dat de belastingencontroleurs de zaak coulant zouden behandelen. Hierdoor hoefden de meeste garancinefabrikanten dan niet te worden stilgelegd in afwachting van betere tijden. De controleur was echter van mening dat beide heren alleen maar geïnteresseerd waren in zo weinig mogelijk formaliteiten en zo min mogelijk kosten als gevolg van het toezicht. De directeur belastingen die een bezoek aan Wilhelminadorp had gebracht, beaamde de zienswijze van de controleur. In een gesprek met mr. G.A. Fokker, lid van Gedeputeerde Staten en medebelanghebbende in de onderneming, was hem gebleken dat men prijs stelde op zo min mogelijk bezoek van ambtenaren in de fabriek. Fokker was echter op de regelgeving rond de Goese fabriek gewezen en tevens te kennen gegeven dat men daar vermoedelijk 'evenmin drinkbare alcohol zoude vervaardigen'. In hoeverre kon worden afgeweken van het ambtelijk toezicht hing af van de resultaten van de proefnemingen. De belastingen ambtenaren zouden echter enige tijd zeer frequent om niet te zeggen continue aanwezig zijn. De minister wees het verzoek echter af en verwees de heren eerst naar Gedeputeerde Staten voor een hinderwetvergunning. Pas als deze was verstrekt kon namelijk de belastingtechnische zijde van het geheel worden afgehandeld. In januari 1857 werd door dezelfde directeur belastingen nog opgemerkt niets meer van de plannen te hebben vernomen. R.H.C. van Maanen 48

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1997 | | pagina 50