ONDERWIJS EN ONDERWIJZERS IN KAPELLE VANAF DE FRANSE TIJD TOT 1859 Bijlage 1. De wet van 1806 onderscheidde de onderwijzers in vier rangen, terwijl daarnaast aparte akten voor schoolonderwijzeressen en huisonderwijzers bestonden. Om een akte van de bepaalde rang te verkrijgen moet de (aankomende) onderwijzer een examen afleggen bij de districtsschoolopziener of de plaatselijke school commissie. Het niveau dat daarbij vereist werd, staat omschreven in de bij de wet behorende "Verordening op het afnemen en afleggen der Examens". Daar lezen we dat een akte van de vierde rang bestemd was voor: "dezulke, die, in het lezen, schrijven en de beginselen der rekenkunde, de regel van drieën ingesloten, tamelijk bedreven zijn, en tot het geven van onderwijs eenigen aanleg hebben". De akte van de derde rang was bestemd voor: "dezulke, die, in het lezen, schrijven, en rekenen, zoo met gehele, als gebrokene getallen, wel ervaren, in derzelver toepassing op zaken van het dagelijksch leven eenige vaardigheid, van de beginselen der Nederduitsche taal eenige kennis, en van eene goede manier van onderwijzen eenig begrip hebben". De akte van de tweede rang was voor: "dezulke, die. zoo in het gewoon, als kunstmatig lezen, regt bedreven zijn, eene goede nette hand schrijven, de rekenkunde, zoo Theoretisch als Practisch, regt verstaan, de voornaamste regelen der Nederduitsche taal, benevens derzelver gronden, kennen, van de Aardrijks- en Geschiedkunde eenig begrip hebben, en eene genoegzame bekwaamheid en geoefendheid bezitten in het geven van een oordeelkundig onderwijs". Degenen tenslotte, die de hoogste rang kregen, waren: "dezulke, die - boven en behalve eene grondige ervarenheid in onderscheidenen vakken van het Lager Onderwijs en inzonderheid in de grondbeginselen en beoefening eener oordeelkundige leerwijze - in de Aardrijks- en Geschiedkunde goede bedrevenheid bezitten, met de Natuur- en Wiskunde wel bekend zijn, en in beschaafdheid en verstand uitmunten". Met het getuigschrift van de eerste of tweede rang wordt een onderwijzer in het gehele land op alle scholen toegelaten. Een onderwijzer van de derde of vierde rang kan echter alleen terecht op scholen in gemeentes waar de "behoefte evenredig is met den rang en bekwaamheid van zoodanige schoolmeesters" en die gelegen zijn binnen het ressort van de commissie van onderwijs of de plaatselijke schoolcommissie die de examens heeft afgenomen. De onderwijzers van de eerste rang waren zeldzaam. Als voorbeeld noemen we dat in 1835/1836 in het hele land (exclusief Limburg) werden afgegeven: 3 akten van de eerste, 105 van de tweede, 188 van de derde en 202 van de vierde rang. In de periode van 1806 tot 1857 zijn in Zeeland slechts vijf kandidaten tot deze hoogste rang toegelaten. Bijlage 2. Algemeene School-orde voor de Lagere Scholen binnen de Bataafse Republiek, 3 April 1806. Vastgesteld ingevolge art. 21 van het Reglement voor het Lager Schoolwezen en Onderwijs binnen de Bataafse Republiek. Art. 1. Er zal zooveel mogelijke het geheele jaar worden School gehouden, (art.30 No.l van het Reglement en Art.9 der Instructie voor de Commissiën van Onderwijs) vastgestelde vacantietijden uitgezonderd. Art. 2. De Onderwijzer zal. gedurende eiken Schooltijd, van het begin af tot het einde toe, in zijne School moeten tegenwoordig zijn, zich met niets anders dan met Onderwijzen mogen bezig houden, en zonder redenen van noodzakelijkheid zich niet buiten zijne School begeven. Art. 3. Hij zal zorgen, dat de Scholieren niet onnoodig naar buiten gaan, en dat zij zich. gedurende den ganschen Schooltijd, stil en aandachtig, alsmede op straat of op den weg steeds vreedzaam, zedig en beleefd gedragen. Art. 4. Waar het getal der Scholieren meer dan zeventig bedraagt, zal men, zooveel mogelijk, bedacht zijn, om eenen Ondermeester of tweeden Meester aan te nemen. Art. 5. Zooveel mogelijk zullen niet dan op vastgestelde tijden in het jaar, nieuwe Leerlingen worden aangenomen. Art. 6. De Schooltijd zal. hetzij wekelijks, hetzij dagelijks, met een kort en gepast Christelijk Gebed, op eene eerbiedige wijze ingericht, geopend en gesloten worden, en zal bij dezelfde gelegenheden ook iets toepasselijks mogen gezongen worden. Art. 7. De Leerlingen zullen verdeeld worden in drie klassen, welke van elkander afgezonderd zitten, en ieder binnen eiken Schooltijd onderwijs ontvangen. Art. 8. De Leerlingen van dezelfde klasse worden gezamenlijk onderwezen, terwijl voorts gezorgd worde, dat die der andere klassen gedurende dien tijd hunne bezigheid hebben. 93

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1997 | | pagina 111