ONTWIKKELINGEN IN DE LANDBOUW TIJDENS EEN DEPRESSIE
1705 1710 1715 1720 1725 1730 1735 1740
Grafiek 6
Indices familiegeld 1705-1740. (1705 100)
Uit deze grafiek blijkt duidelijk hoezeer de inkomens en vermogens onder druk stonden. Opvallend
is de snelle daling op het platteland tussen 1705 en 1720. In de stad ging de daling weliswaar
geleidelijker maar duurde wel langer en ging naar een nog lager peil. Bij deze cijfers moet er wel
rekening mee gehouden worden dat het hier maar een deel van de bevolking betreft, het meest
welvarende. Mensen die alleen van hun handarbeid moesten leven komen er niet in voor.87 Het is
dus mogelijk dat hun omstandigheden beter waren dan de grafiek doet vermoeden.
Het proces van verarming onder de meer gegoeden blijkt ook uit het aantal personen dat werd
aangeslagen. In Goes werden in 1705 ongeveer 675 families aangeslagen, in 1740 was dat nog
slechts ongeveer 380. Een daling met bijna 45 procent. Op het platteland was deze daling ruim 50
procent, van ongeveer 860 naar 420.88 In Goes bleven derhalve relatief meer welvarende families
over. maar de families die verarmden gingen verder achteruit dan op het platteland. Overigens was
het totale bedrag dat in de stad aan belasting werd betaald steeds ongeveer 50 procent hoger dan op
het platteland.
In dit verband kan men stellen dat de depressie op Zuid-Beveland na 1705 zeker niet alleen de boeren
trof maar dat de hele samenleving er de gevolgen van ondervond.
16 Conclusie
Concluderend kan gezegd worden dat ook op Zuid-Beveland de depressie boeren in grote
moeilijkheden bracht, zoals dat overal in Europa het geval was. De lage opbrengstprijzen voor een
groot aantal produkten, gecombineerd met hoog blijvende en soms zelfs stijgende kosten, zorgden
daarvoor. Ook de veepest vormde in sommige jaren een groot probleem. Toch lijkt de situatie minder
erg te zijn geweest dan in veel andere streken waar bijvoorbeeld boerderijen verlaten werden, ook in
Holland. Tevens kan niet gezegd worden dat de hele periode 1650-1750 slecht was. Tot ongeveer
1715 waren er ook regelmatig jaren met hoge prijzen die er voor zorgden dat de meeste boeren zich
wel konden handhaven.
Pas in de tweede helft van de onderzochte periode worden de problemen voor velen onoverkomelijk
en verdwijnen er bedrijven. Ook de sterke afname van de inpolderingen in de eerste helft van de
achttiende eeuw wijst er op dat dit de moeilijkste jaren waren. Behalve de uitbreiding van de teelt
van gewassen als peulvruchten en koolzaad, hetgeen vooral ten koste ging van de oppervlakte graan
die verbouwd werd. lijkt de invloed op de wijze waarop men de landbouw bedreef in ieder geval niet
63