ONTWIKKELINGEN IN DE LANDBOUW TIJDENS EEN DEPRESSIE
Staten vast dat het vroonland niet meer dan 5 procent van nieuwe polders mocht beslaan.73
De polders, die eerst zelfstandig waren, werden in de loop der tijd verenigd tot waterschappen. De
kosten konden zo beter verdeeld worden. Ook de binnenpolders, die ontstonden als er nieuwe
polders werden aangelegd, betaalden dan mee aan het onderhoud van de zeedijken. Dit was vooral
van belang in het geval van de zogenaamde 'calamiteuze polders' die slechte dijken hadden en zeer
hoge onderhoudskosten vergden. Vooral na 1700 toen enkele stormen stukken dijk wegsloegen
waren de lasten voor sommige waterschappen niet meer te dragen. In deze gevallen droegen de
Staten van Zeeland bij in de kosten, terwijl ze ook anderen opdracht konden geven dat te doen.74
Door de verschillen in de aard van de gebieden die de waterschappen onder hun beheer hadden
konden de lasten die betaald moesten worden sterk uiteenlopen zoals blijkt uit de onderstaande
grafiek.
6666666666667777777777777
5566677888990001122233444
3715937159371593715937159
Grafiek 5
Waterschapslasten (in ponden Vlaams) 75
Totale uitgaven van de waterschappen de Brede Watering
Bewesten Yerseke (1650-1750) en Ellewoutsdijk (1665-1750)
1 Brede Watering, 2 Ellewoutsdijk.
(In de grafiek zijn de cijfers van Ellewoutsdijk over 1733, 1736 en 1744 niet opgenomen omdat de
hoge aflossingen van leningen in die jaren, ongeveer 10.000 pond Vlaams per jaar, de vergelijking
anders te veel bemoeilijken.)
De totale uitgaven ontlopen elkaar in de beide waterschappen niet zoveel. Daarbij moet echter wel
bedacht worden dat de Brede Watering ongeveer 22.700 schotbare gemeten groot was en het
waterschap Ellewoutsdijk slechts ongeveer 3250. Per gemet waren de lasten in Ellewoutsdijk.waar
men van oudsher veel problemen met de dijken had, dus zeven keer zo hoog als in de Brede
Watering.76 Vanaf het begin van de achttiende eeuw werd Ellewoutsdijk als calamiteus beschouwd
en kreeg men steun van de Staten van Zeeland omdat de uitgaven ook met extraordinaire heffingen,
die bovenop de normale of ordinaire heffingen kwamen, door de ingelanden niet meer op te brengen
waren. In de Brede Watering was de situatie anders, hoewel, vooral na 1700, de uitgaven ook hier
een stijgende tendens vertonen. Hier was de ordinaire heffing van 4 a 5 schellingen per gemet, in
Ellewoutsdijk bedroeg die 10 schellingen, als regel voldoende om de uitgaven te dekken.
In sommige waterschappen was de stijging van de kosten voor de strijd tegen het water dus wel een
factor die het de boeren extra moeilijk maakte. Vooral in de eerste helft van de achttiende eeuw toen
de inkomsten sterk terugliepen.
61