J.P. DE JONGE
veranderingen gingen in de periode 1650 - 1780. De gevonden gegevens zijn voor het grootste deel
afkomstig van de dorpen Kloetinge, Kapelle, Nisse en Ellewoutsdijk.50
Tabel 9 Ontwikkeling gewasarealen in procenten
Gewas Periode
1650/1689 1690/1729 1730/1780
Tarwe
60
43
42
Gerst
16
7
4
Haver
2
<1
<1
Rogge
3
<1
<1
Bonen en erwten
6
34
39
Koolzaad
5
10
13
Meekrap
4
5
Vlas
1
<1
<1
Boekweit
<1
Wikken
<1
<1
Mengkruid
3
<1
Het meest opvallend in tabel 9 is de toename van het areaal peulvruchten. Deze ontwikkeling is te
verklaren uit de pogingen van de akkerbouwers de crisis het hoofd te bieden door het intensiveren
van de bedrijfsvoering. Het past in het streven de vruchtwisselingscyclus te verlengen om zo, door
het uitstellen van het braakjaar, de produktie te verhogen. Peulvruchten binden namelijk stikstof aan
de grond en verbeteren zo de bodemvruchtbaarheid. Tevens hebben ze, in tegenstelling tot tarwe, het
voordeel dat ze in het voorjaar gezaaid worden, hetgeen de mogelijkheid bood het land ook in het
voorjaar te bewerken en zo veel onkruid te vernietigen, een van de voornaamste functies van de
braak. Ook de teelt van koolzaad werd uitgebreid. De prijs hiervan bleef steeds op een redelijk
niveau, met uitzondering van de jaren dertig van de achttiende eeuw.51
De groei van de hiervoor genoemde teelten ging grotendeels ten koste van het graan. Zowel de
oppervlakte tarwe als gerst liep terug. De prijs van beide daalde in ongeveer gelijke mate.52
Dat de meekrap ontbreekt in tabel 9 over periode 1730-1780 heeft waarschijnlijk te maken met het
vrij kleine aantal gegevens waar de cijfers op gebaseerd zijn. De beperkte schaal waarop de teelt van
dit gewas mijns inziens plaatsvond op Zuid-Beveland kan er dan al snel toe leiden dat het niet in een
bouwplan voorkomt.
10 Het belang van de meekrapteelt
Een van de belangrijkste handelsgewassen in de zeventiende en achttiende eeuw was de meekrap.
Zoals J.Bieleman terecht opmerkt is er geen ander gewas dat zozeer met de 'oude landbouw' in het
zuidwestelijk zeekleigebied en in het bijzonder die op de Zeeuwse eilanden wordt geïdentificeerd
dan juist deze teelt. Waar het eilanden als Schouwen en Tholen betreft lijkt dit wel terecht, hier waren
er bedrijven waar meekrap 10 tot 25 procent van het bouwplan uitmaakte.53 Voor Zuid-Beveland
zijn hier echter enkele kanttekeningen bij te maken, zeker waar het de periode vóór 1800 betreft. De
stelling van Van Zanden dat uitbreiding van de teelt van meekrap (en vlas) de gevolgen van de crisis
in de landbouw in de periode 1650-1750 in Zeeland in hoge mate gecompenseerd heeft, lijkt in dit
verband niet geheel juist.54
56