ONTWIKKELINGEN IN DE LANDBOUW TIJDENS EEN DEPRESSIE laatsten kwamen in verschillende soorten voor: klimbonen, paardebonen, witte bonen. Ook werden erwten en bonen wel gemengd geteeld. De bonen werden voor een belangrijk deel gebruikt als veevoer. Eind achttiende eeuw rekende men dat om een 'tuig' (koppel) paarden te voeren ongeveer 6 gemeten bonen nodig was.46 Tevens werd er een aantal vruchten geteeld die dienden als grondstof voor de nijverheid. Koolzaad was hierbij van groot belang voor de oliewinning. Hetzelfde geldt ten dele voor vlas. Uit het zaad maakte men lijnolie en van de stengel linnen. Tenslotte was er de meekrap die de grondstof vormde voor de bereiding van een rode textielverf. In de negentiende eeuw (vanaf 1826) werd de meekrap fabrieksmatig verwerkt tot garancine, een preparaat met een beter kleurende werking dan het meekrappoeder.47 Het belang van de meekrapteelt komt later nog aan de orde. Hoe belangrijk vlas was is niet altijd duidelijk. In de meeste gevallen teelden de boeren het niet voor eigen rekening, maar verhuurden ze het land aan gespecialiseerde vlastelers. Bij overzichten van de verkoop van gewassen te velde komt het dan ook meestal niet voor. Het land werd als regel verhuurd volgens het zgn. 'St. Jansberaad' dit hield in dat de huurder op St. Jan (24 juni) besliste of hij het vlas aanvaardde of niet. Als hij het weigerde, omdat de stand van het gewas onvoldoende was, moest hij geen huur betalen maar wel het zaaizaad en het gedane werk vergoeden.48 Tenslotte waren er nog enkele kleinere teelten zoals boekweit en wikken. Ook aardappelen kunnen hier, zeker tot 1750, wel onder gerekend worden. Hoewel de teelt zich aan het uitbreiden was, getuige het feit dat de Staten van Zeeland in 1736 bepaalden dat er over aardappelen tienden betaald moesten worden, zijn er geen gegevens over het gewas aangetroffen.49 De vruchtwisseling gebeurde in theorie volgens een vast schema waarbij na 6 of 7 teelten een braakjaar werd tussengevoegd. In het begin van de negentiende eeuw zag de opvolging van de gewassen eruit als in tabel 8 (klaver werd tussen 1650 en 1750 nog niet veel verbouwd). Tabel 8 Vnichtwisseling in 8-slag stelsel Jaren Gewas 1 Zomerbraak gemest 2 Koolzaad of (winter)gerst 3 Tarwe 4 Bonen, vlas of meekrap 5 Tarwe of rogge 6 Klaver 7 Tarwe of rogge 8 Bonen, erwten of aardappelen Ontleend aan: J.van Hertum in: G.H.Kocks en J.M.G.van der Poel, Landbouwkundige beschrijvingen uit de 19e eeuw, deel II, Hoofdstuk Z blz. 182. Zoals gezegd dit was de theorie. In de praktijk konden er veel redenen zijn om van het ideale schema af te wijken. Op percelen waar in de winter water stond konden alleen zomergranen of peulvruchten verbouwd worden. Ook de prijs van de produkten kon een rol spelen of eventuele bodemziekten die bepaalde teelten niet toelieten. Aan de hand van boedelinventarissen en gegevens over de verkoop van vruchten te velde is getracht een inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de arealen van de verschillende gewassen. Het betreft hier cijfers over een klein deel van het beteelde land zodat ze uiteraard met de nodige voorzichtigheid bekeken moeten worden. Wel lijken ze een goed beeld te geven van de richting waarin de 55

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1996 | | pagina 57